Wat onderscheidt mensen van beesten? Ons denkvermogen, volgens veel filosofen. In de twintigste eeuw is onze ratio vaak aangewezen als datgene wat ons bij uitstek mens maakt. Volgens filosoof en antropoloog Annemarie Mol had die drang om ons te onderscheiden van het beestachtige een duidelijke aanleiding: het nazi-regime. Hitler had, zo concludeerden naoorlogse denkers, ons door een beroep te doen op onderbuikgevoelens tot beesten gemaakt en ons reflectieve vermogen uitgeschakeld. Het denkvermogen moest in hun ogen filosofisch onderzocht en verdedigd worden. Maar de huidige ecologische problemen vragen om een ander denkkader, vindt Mol.
In haar nieuwe boek Eating in Theory richt ze zich niet op wat ons onderscheidt van andere wezens, maar op wat ons met hen verbindt: eten, want dat doen we allemaal. Mol bestudeerde hiervoor het werk van diëtisten en liep mee met een logopediste die revaliderende mensen opnieuw leert slikken. Mol neemt niet de denker, maar de eter als model voor de mens. Daarmee verdampt het idee dat de mens en de rest van de levende wereld van elkaar gescheiden zijn.
Hiërarchie
Het zogenoemde piramidemodel speelt in Mols boek een prominente rol. ‘Dat is een hiërarchische manier van denken die door het denken van de twintigste eeuw zwerft,’ zegt ze. ‘Neem bijvoorbeeld het werk van Hannah Arendt over autoritaire regimes. In De menselijke conditie maakt ze een hiërarchisch onderscheid tussen verschillende manieren waarop de mens zich tot de wereld verhoudt. Onder aan de piramide staan de alledaagse bezigheden, zoals koken, eten en afwassen. Het maken van dingen, bijvoorbeeld huizen en wegen, staat iets hoger in de hiërarchie, omdat die duurzaam zijn. Maar wat volgens Arendt écht mooi en de moeite waard is, is overleggen over hoe we de wereld moeten inrichten. Politiek bedrijven is daarmee het belangrijkste wat een mens kan doen.
‘Ik transformeer de appel en word tegelijkertijd door de appel getransformeerd’
Zo krijg je een piramide, met lichamelijke en materiële zaken onderaan en bovenin het denken. ‘Een dergelijk model kom je ook tegen in de piramide van menselijke behoeften van psycholoog Abraham Maslow. Slapen en eten staan onderop, daarboven werken, en bovenin sociale contacten en zelfverwerkelijking. Ook in theorieën over wetenschap vind je een vergelijkbare piramide terug, bijvoorbeeld in het werk van Auguste Comte. Hij begint met de natuurwetenschappen, daarboven plaatst hij de biologie, en dan volgt de sociologie.’
Veel denkers in de twintigste eeuw waren er dus op gebrand het lichamelijke en de materie te ontstijgen. Is dat achteraf de verkeerde aanpak geweest?
‘Ik wil niet beweren dat mijn intellectuele voorouders dom waren en dat ik kan zeggen hoe het écht zit. Ik vind het interessanter om uit te zoeken waarom die piramide voor hen werkte. Denken heeft altijd betrekking op iets specifieks dat voor denkers van belang is op hun plaats, in hun tijd. Zo zetten de totalitaire regimes van de nazi’s in Duitsland en van Stalin in Rusland Arendt aan het denken over totalitarisme. Volgens haar konden die regimes zich vestigen omdat mensen te veel aan banale zaken gehecht waren. Tegen die achtergrond valt het goed te begrijpen dat je het denken boven het aardse probeert te verheffen.’
Maar binnen de context van onze tijd hebben we minder aan het model van de piramide?
‘Sterker nog: in onze tijd werkt de piramide juist averechts. Alhoewel we nog steeds te maken hebben met geweld en uitsluiting, is er een ander probleem bij gekomen: de ecologische vernietiging van de aarde. Op het moment dat je materialiteit en lichamelijkheid ziet als zaken die je moet overwinnen, kun je je niet goed tot ecologische problemen verhouden. Je zorgt niet voor je leefomgeving als je alles wat je eraan bindt probeert te overstijgen. Dan gebruik je planten en dieren, in plaats van ze te koesteren.
We hebben dus een ander denkmodel nodig. In het model van de piramide staat eten laag: het is wel nodig, maar niet van werkelijk belang, want het gaat uiteindelijk om het denken. Maar wat als we eten filosofisch serieus nemen?
‘Het zorgt voor een andere filosofische kijk. Neem bijvoorbeeld onze ideeën over kennen. Denkers als Merleau-Ponty zeggen dat wij kennen door waar te nemen. Bij het soort waarnemen waar hij het over heeft, blijft de wereld zoals ze is terwijl je haar waarneemt: de bomen voor mijn raam of de appels op de fruitschaal veranderen niet als ik naar ze kijk. En of ik al dan niet luister naar de wind die door de takken waait, maakt geen verschil voor de boom. Oftewel: de waarnemer leert iets kennen, maar blijft een buitenstaander. De oude Grieken zetten om die reden kijken en luisteren bovenaan in de hiërarchie van manieren van waarnemen. Daarbij laten de waarnemer en het waargenomene elkaar ongemoeid.
“Ah! Weer zo’n hiërarchie,” dacht ik toen ik dat las. Het oor en het oog staan bovenaan, de mond en de buik onderaan. Maar als we eten als uitgangspunt nemen, verandert het model van kennen. Als ik een appel eet, heb ik daarna alleen nog een klokhuis in mijn hand. Terwijl ik hem leer kennen, verandert hij. Eerst proef ik hem in mijn mond, daarna voel ik hem met mijn buik. Ten slotte ken ik de appel via de energie die ik ervan krijg. De manier waarop je de wereld als eter kent, is niet die van een buitenstaander. Ik transformeer de appel en word tegelijkertijd door die appel getransformeerd. Hier gaan kennen en veranderen samen.
Die koppeling is er niet alleen bij eten. Je kunt vanuit eten ook opnieuw nadenken over horen en zien. Misschien veranderen een boom en ik wél allebei als ik kijk. Ik in elk geval wel: hoe vaker ik een boom zie, hoe beter ik die boom leer herkennen. Misschien hecht ik me wel aan die boom en ga ik protesteren als de gemeente hem wil
U stelt dat de eter niet alleen de wereld op een andere manier kent, maar zelf ook op een andere manier bestaat. Wat bedoelt u daar precies mee?
‘In het klassieke beeld van “zijn” beweegt de mens zich door de wereld. Zo schreef Merleau-Ponty over het lichaam aan de hand van een mens die door een appartement loopt en nergens tegenaan botst. Merleau-Ponty trekt daar vervolgens conclusies uit over het lichaam in het algemeen. Dat lijkt me onterecht: dit gaat alleen over het lichaam van een kijkende en bewegende mens.
Het lichaam van de eter is anders. Als ik eet, beweeg ik niet door de wereld, maar beweegt de wereld door mij. Boekweit staat ergens in een veld, komt in mijn pannenkoek terecht en voedt mijn lichaam. Ik laat ontlasting na, die in het riool verdwijnt en vervolgens op allerlei plekken belandt.
Dat heeft gevolgen voor het “zijn”. Een wandelaar is eerst hier en dan daar. Maar een eter vouwt allerlei stukken wereld in zijn of haar lichaam, wat op verschillende plekken gevolgen heeft. Al helemaal door de manier waarop wij consumptie organiseren. Waar zou de boekweit uit mijn ontbijtpannenkoek vandaan komen? Waarschijnlijk ergens uit Oost-Europa. En het ei dat erin zat, komt misschien uit Barneveld. Ik dronk er koffie bij, laten we zeggen uit Ethiopië. Dus waar ben ik dan? Als je bedenkt hoe iemand in Nederland zich tot de wereld verhoudt middels het eten van een relatief banale maaltijd, is dat duizelingwekkend.’
Maar dat ons eten uit Oost- Europa, Barneveld en Ethiopië komt, betekent toch nog niet dat wij ons daar ook bevinden?
‘Al die plekken zijn hier: stukjes ervan zitten in mij en ik ben dankzij die plekken. Als ik ophoud met eten, ben ik immers snel dood. Maar ik ben ook daar. Want omwille van mijn eetgewoonten wordt er elders boekweit verbouwd, worden er kippen gehouden, koffiebonen geoogst.’
‘Een eter vouwt allerlei stukken wereld in zijn lichaam’
U verbindt ons ‘zijn’ zowel met ons voortbestaan als met alle materialen en ingrediënten die daarbij komen kijken?
‘Ja. In de piramide wordt dat verwaarloosd. Je moet weliswaar slapen en eten om te overleven, maar waar het écht om gaat is boeken lezen en nieuwe ideeën bedenken. Toch hangt mijn vermogen om dit gesprek te voeren vrij onmiddellijk af van mijn ontbijt. Als ik geen koffie had gedronken, had ik nu waarschijnlijk hoofdpijn en werd het niets met dit gesprek. Dat betekent niet dat die koffie mijn denken veroorzaakt, maar wel dat die er een belangrijk ingrediënt van is.’
Net zei u dat de eter geen buitenstaander is. Hij of zij neemt geen afstand van de wereld om erop te reflecteren, maar is er actief onderdeel van. Maar voor Arendt is die reflectie juist het belangrijkste dat een mens heeft, omdat daar volgens haar de politiek ontstaat. Hoe verandert ons politiek handelen als afstand tot de wereld geen optie meer is?
‘In onze agrarisch-technologische samenleving bepaalt onze manier van eten de wereld waarin we leven. De Nederlandse filosoof Hans Harbers legt dit mooi uit aan de hand van zijn kindertijd op een boerderij. Op die boerderij zorgen de mensen voor de koeien en de koeien voor de mensen. Samen zorgen ze voor de mensen die melk willen drinken. En die mensen zorgen, via hun aankopen, voor de boerderij en de koeien. Al met al brengt eten zo een bepaalde wereld tot stand: zonder de melkdrinkers geen koeien en andersom. Als je op de fiets stapt, zie je dat ook. In Nederland is het overgrote deel van het landschap gegenereerd door wat we eten. Omdat we appels eten, groeien er appelbomen.’
Dus als politiek het vormgeven van de maatschappij is, of in dit geval van het landschap, dan gebeurt dat niet door ons spreken, maar door ons eten?
‘Nee, door allebei. Spreken en zaken regelen hebben een grote impact, maar eten ook. Op dit moment wordt er veel op individuen ingepraat: “Eet dit wel, en dat niet, want dat is slecht voor het milieu.” Alsof je in je eentje de wereld kunt redden. Dat soort dingen werkt alleen maar collectief. De relatie tussen jouw eten en het landschap wordt bemiddeld door een complex geheel, met daarin allerlei technieken en financiële transacties.
Op de vraag hoe dat geheel te verbeteren valt, geeft mijn boek geen antwoord. Ik heb het niet over dingen als de introductie van een vleestaks of de aanleg van stadstuinen. Daar doen andere mensen onderzoek naar en zij kunnen daar betere boeken over schrijven dan ik. Mijn boek gaat over de termen waarin we praten en schrijven. Ik probeer een alternatief te bieden voor theorieën waarin mensen op een hoger plan staan dan andere levende wezens. Ecologie is immers geen overzichtelijk systeem, geen machine die we van buitenaf kunnen sturen. Wij mensen maken deel uit van het leven op aarde, onder andere door het op te eten en ons afval voor andere wezens achter te laten.’
Eating in Theory
Annemarie Mol
Duke University Press
208 blz.
€ 31,95
Annemarie Mol (1958) is hoogleraar antropologie van het lichaam aan de Universiteit van Amsterdam. Ze is gepromoveerd in de filosofie. In haar werk bestudeert ze zowel praktijken als onze theoretische repertoires. Eerder schreef ze onder andere De logica van het zorgen en The Body Multiple. Ontology in Medical Practice.