Home Röntgenstralen geven je een inkijkje in je eigen graf

Röntgenstralen geven je een inkijkje in je eigen graf

Door Roland Breeur op 13 augustus 2025

eerste röntgenfoto ooit gemaakt met röntgenstralen door Wilhelm Röntgen van de hand van zijn vrouw Ana Bertha Ludwig
‘Hand mit Ringen’, de eerste röntgenfoto ooit gemaakt door Wilhelm Röntgen van de linkerhand van zijn vrouw, Ana Bertha Ludwig, in 1895
Röntgenstralen gaven ons een nieuwe blik op onszelf, schrijft Roland Breeur. Maar kijken we dan van binnenuit of van buitenaf?

Dit artikel krijg je van ons cadeau

Wil je onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? Je bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en je hebt direct toegang.

In 1895 ontdekte de Duitse natuurkundige Wilhelm Röntgen het bestaan van stralingen, de ‘röntgenstralingen’, waarvoor hij de eerste Nobelprijs voor de Natuurkunde kreeg. De belangrijkste eigenschap van deze stralen is dat ze materie binnendringen, afhankelijk van de dichtheid en de energie van de straling. Als eerste nam hij een foto van de hand van zijn echtgenote, Anna Bertha Röntgen, op 22 december 1895. Deze foto is beroemd: een uitgemergelde hand die een trouwring draagt. Maar daarnaast zijn er ook de foto’s van handen die verbrand zijn door te lange blootstelling aan de stralen. Het bestaan van deze stralen confronteerde de mensen met een nieuw idee van de dood. Dat van onzichtbare stralen – symbolen van een nieuwe wetenschap – die vlees binnendringen, vernietigen en verbranden, en dat van het skelet dat datzelfde vlees bewoont.

Een mooie beschrijving van deze idee is te vinden in deze passage uit De toverberg, waar Thomas Mann beschrijft hoe Hans Castorp, nadat een röntgenfoto van hem is gemaakt, door de dokter wordt uitgenodigd om zijn eigen hand op het lichtscherm te komen bekijken. Hij schrijft:

En Hans Castorp zag wat hij verwacht had te zien, wat, kortom, niet bedoeld was om door mensen gezien te worden, en wat hij nooit gedacht had dat het hem nog eens vergund zou zijn het te zien: hij keek in zijn eigen graf. Dankzij het licht kreeg hij een voorschot op het latere proces van ontbinding (…) en daarin het fijn gesneden skelet van zijn rechterhand (…) en voor de eerste keer in zijn leven, begreep hij dat hij zou sterven.

Oorspronkelijke gegevenheid

De fenomenologische traditie heeft ons gewend over het lichaam te denken in termen die Leib en Körper opponeren: objectief versus subjectief lichaam. Binnen deze tegenstelling is het skelet alleen toegankelijk voor een objectiverende, wetenschappelijke blik. Deze blik zou een verarming zijn van een subjectief en oorspronkelijk contact met de dingen van de wereld: hij ontmenselijkt het lichaam en reduceert het tot voorwerp van kennis. Volgens deze benadering bewoont de wetenschappelijke blik de wereld niet, zou Merleau-Ponty zeggen, maar blijft die vanaf een afstand contempleren en inspecteren. Een wetenschappelijke visie onttrekt ons aan de oorspronkelijke gegevenheid van de dingen, die via de concrete ervaring en het zintuiglijke altijd met een eigen textuur verschijnen: van deze textuur abstraheert die objectiverende blik, om ons te verheffen tot het niveau van heldere maar objectiverende voorstellingen. Kortom, dit zou de wereld zijn volgens bijvoorbeeld Descartes.

Roland Breeur (1966) is hoogleraar filosofie aan de Katholieke Universiteit Leuven en gespecialiseerd in de moderne Franse filosofie. Eerder schreef hij over Bergson, Merleau-Ponty en Proust, en over domheid en liegen.

Zeer zeker, maar het cartesiaanse denken heeft ons ook geleerd om verwarringen te voorkomen. In wezen gaat Maurice Merleau-Ponty’s denken over de waarneming uit van wat de zeventiende-eeuwse cartesiaan Antoine Arnauld een ‘zacht, hoffelijk en gepast’ denken om dingen te begrijpen zou hebben genoemd: de fenomenoloog gaat hierbij uit van de effecten, terwijl een verklaring naar de oorzaken peilt. Het wonder of de ‘sacramentele gemeenschap’ van het zien, om met de Franse fenomenoloog te spreken, willen verklaren door te verwijzen naar en het bestaan te celebreren van een waarnemend geloof (une foi perceptive), of beschrijven hoe een bewustzijn zich in de wereld incarneert via een lichaam dat bezeten en gedreven wordt door een ‘wereldvermogen’ (puissance de monde), is niet minder tautologisch dan de kloppingen van het hart te verklaren via een of andere ‘pulserende kwaliteit’. Om Arnauld te citeren: ‘Als je, niet tevreden met deze woorden, die je geen duidelijk en helder idee geven, jezelf afvraagt wat deze pulserende kwaliteiten en vermogens van de wereld zijn, zul je te horen krijgen dat je roekeloos bent, die durft te verwerpen wat door iedereen als vanzelfsprekend wordt aanvaard, en dat deze kwaliteiten en vermogens alleen gekend worden door hun effecten, dat je niet om meer moet vragen, enzovoort.’

Knellende gesp

Om toegang te krijgen tot de orde van oorzaken moeten we dus allereerst het natuurlijk vertrouwen in de ‘natuurlijke oordelen’ (Malebranche) eigen aan gewaarwordingen opschorten of tussen haakjes zetten. Het is deze ‘opschorting’ van het oordeel die Descartes toepast in het eerste hoofdstuk van zijn Verhandeling over de wereld. Zijn doel hierbij is ons te laten inzien dat er een verschil bestaat tussen onze gewaarwordingen (van een vlam, bijvoorbeeld), ‘dat wil zeggen het idee dat via onze ogen postvat in ons voorstellingsvermogen, en anderzijds datgene in een voorwerp wat de gewaarwording veroorzaakt’.

We laten ons maar al te gemakkelijk misleiden door ideeën waarvan we denken dat ze een of andere gelijkenis hebben met de objecten waar ze uit voortkomen. Gevoelens en de voorstellingen die we vormen als antwoord op wat ze in ons opwekken, missen vaak hun doel. Descartes geeft volgend voorbeeld. Een soldaat komt van het slagveld en gelooft gewond te zijn. Wat blijkt? Als hij eenmaal zijn wapenrusting heeft afgelegd, wordt vastgesteld dat wat hij voelde niets anders was dan ‘een gesp of riem’ die onder zijn wapenrusting was terechtgekomen en die ‘knelde’. Dit is nogal verontrustend: misschien beantwoordt er in het algemeen niets aan wat de zintuiglijke gewaarwordingen in ons oproepen.

Verwarde ideeën

Denken betekent onderscheiden, dat wil zeggen verwarringen vermijden: verwarringen tussen oorzaak en gevolg, tussen de wereld van de gewaarwordingen en die van de heldere en onderscheiden ideeën, tussen ervaring en het concept. Het maken van dit onderscheid betekent dus ook, of vooral, het afbakenen van domeinen of registers: dat wat voortkomt uit het intellect en zijn heldere en onderscheiden ideeën, en dat wat bepaald wordt door wat Descartes noemt idées confuses, verwarde ideeën.

In het eerste register denken we over het lichaam in termen van begrippen eigen aan de materie als res extensa, dat wil zeggen materie die inert en oneindig deelbaar is. Dit is het niveau waarop Descartes’ ‘verhandeling over de mens’, dat wil zeggen zijn mechanistische anatomie van het lichaam, zich bevindt. In het andere register berust onze kennis op ervaring: hier weten we dat ‘de ziel volledig en daadwerkelijk verbonden is met het lichaam, zonder dat men eigenlijk kan zeggen dat ze in één bepaald deel aanwezig is, en niet in een ander’. Door deze eenheid van ziel en lichaam ervaren we in dit register het lichaam als ondeelbaar en bezield. Het is ook op dit niveau van de ervaring dat Descartes zichzelf plaatst wanneer hij in de zesde meditatie resoluut claimt ‘dat ik niet in mijn lichaam zit als een schipper op zijn schip’, maar dat ik er zeer nauw mee verbonden en vermengd ben ‘zodat ik er een eenheid mee vorm’. Anders zou ik nooit pijn voelen, maar me enkel bewust worden van de oorzaak, zoals een schipper die moet vaststellen dat iets defect is op zijn schip.

Even tussendoor …

Meer lezen over filosofie? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:

Ontvang wekelijks de beste artikelen van Filosofie Magazine en af en toe een aanbieding.

Veel valse problemen komen voort uit de verwarring van deze registers. We nemen de houding aan van het intellect voor zaken die betrekking hebben op de ervaring – of we vertrouwen op onze gewaarwordingen om theorieën op te stellen die eerder thuishoren in het intellect. Bovendien hebben veel denkers geprobeerd de kloof te overbruggen door het ene domein te reduceren tot het andere: bijvoorbeeld door te proberen de voorstellingen van het intellect en de wetenschap te begrijpen als een vervreemdende verarming van de zogenaamde oorspronkelijke ervaring van de wereld.

Miniatuurdokters

Verwarring, inderdaad. Maar dat weerhoudt ons er niet van om te proberen ons in te beelden hoe gegevens uit het eerste register de gedachten van het andere gaan bezetten of niet met rust laten. Het spreekt voor zich dat ik een lichaam en zijn karkas met een afstandelijke en wetenschappelijke blik kan observeren, maar hun beelden kunnen me ook ‘van binnenuit’ achtervolgen. In dit opzicht vind ik Descartes’ beeld van de fonteinmeester, die via kijkgaten (des regards) de veren, buizen en pezen van zijn machine observeert, zeer stimulerend en een beetje verontrustend. Dit beeld doet me denken aan Richard Fleischers sciencefictionfilm Fantastic voyage uit 1966, waarin miniatuurdokters aan boord van de miniatuuronderzeeër Proteus in het lichaam van Benes worden geïnjecteerd om een bloedprop in zijn hersenen te vernietigen.

Ik beeld me in dat Descartes’ fonteinmeester van de Traité de l’homme, naast de veertjes, buizen en de beweging van de levensgeesten, onvermijdelijk het skelet moet hebben waargenomen. Hij zag het van binnenuit, niet vanaf een afstand; hij zat er middenin, als een schipper in zijn schip.

Dit is een voorpublicatie uit Afmaken. Een filosofisch essay over liegen, leven en dood van Roland Breeur, dat op 21 augustus 2025 verschijnt bij uitgeverij Boom.

Loginmenu afsluiten