Home Weekendlijstje: Amerikaanse filosofen over democratie en politiek
Politiek

Weekendlijstje: Amerikaanse filosofen over democratie en politiek

Door Andrea Reuvers op 02 oktober 2020

Weekendlijstje: Amerikaanse filosofen over democratie en politiek

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Het eerste verkiezingsdebat tussen Trump en Biden zorgde eerder deze week voor zorgde voor ongemakkelijkheid en verbijstering bij iedereen die ernaar keek. Wat hebben de Amerikaanse filosofen uit dit weekendlijstje ons te vertellen over de huidige politieke situatie in de Verenigde Staten?

John Rawls

John Rawls (1921-2002) schreef als politiek filosoof over gelijkheid en rechtvaardigheid. In zijn Theory of Justice (1972) geeft hij twee principes die nodig zijn voor een rechtvaardige samenleving. Het ‘gelijkheidsprincipe’ houdt in dat iedereen een gelijk recht heeft op een zo breed mogelijke basale vrijheid. Het ‘differentieprincipe’ zegt dat ongelijkheid in inkomen en rijkdom enkel gerechtvaardigd is zolang deze verschillen voordeling zijn voor de minstbedeelden in de samenleving.

Om te komen tot een rechtvaardige samenleving zouden we de regels vast moeten stellen onder  een ‘sluier van onwetendheid’. Onder die sluier vergeten mensen hun positie in de samenleving, waardoor eigenbelang niet langer een rol speelt. Volgens Rawls kunnen we pas onder deze voorwaarden echt een gesprek voeren over rechtvaardigheid.

Lees hier meer over John Rawls’ ideeën over rechtvaardigheid.

Martha Nussbaum

De huidige Amerikaanse samenleving wordt getypeerd door markteconomisch nutsdenken, stelt Martha Nussbaum (1947). Maar om de levenskwaliteit in een land te meten is het bruto binnenlands product geen afdoende maatstaf. We moeten in plaats daarvan kijken naar de capabilities, de mogelijkheden die de inwoners van een land hebben om zich te ontwikkelen. De waarde van een mens of land is dus niet uit te drukken in geld, maar in de mogelijkheden voor burgers om zich te ontplooien en bij te dragen aan de maatschappij.

Onze samenleving moet daarom gericht zijn op het bieden van concrete kansen en vaardigheden. De levenskwaliteit kan enkel worden gegarandeerd middels respect, waardigheid en een zinvol leven. En die zijn ‘in geen groothandel of supermarkt te koop.’

Lees hier meer over Martha Nussbaums theorie over het goede leven.

Michael Sandel

Niet alleen Nussbaum waarschuwt voor tijden waarin het utilisme en het markteconomische denken in vele domeinen regeert. In Niet alles is te koop legt Michael Sandel (1953) de vinger op dezelfde wonde. In dit boek onderzoekt hij de morele grenzen van marktwerking.

Als criticus van John Rawls stelt hij dat diens ‘sluier van onwetendheid’ een gedachte-experiment is dat geen zoden aan de dijk zet. Het is volgens Sandel namelijk onmogelijk om rationele beslissingen te nemen zonder kennis van onze plaats in de samenleving. Het is zelfs geheel onmogelijk om je een persoon voor te stellen die kan denken en handelen zonder weet van zijn klasse, capaciteiten, sekse, bezittingen, et cetera. Een unencumbered self (een onbelast zelf) is onmogelijk.

Lees hier meer over Michael Sandel.

Charles Sanders Peirce

Alex de Tocqueville (1805-1859) schreef ooit dat ‘Amerikanen het minst filosofische volk ter wereld’ zijn, omdat ze geen eigen filosofische school hebben en geen belangstelling voor de grote denkers. Of deze stelling nu waar is of niet, een ‘eigen’ filosofische stroming ontstond in 1870 in ieder geval wel, het pragmatisme, met Charles Sanders Peirce (1839-1914) als grondlegger.

Het bekendste deel van het pragmatisme is wellicht de pragmatische theorie van waarheid, die stelt dat een opvatting waar is als deze in de praktijk werkt. Het gaat er dus niet om of een uitspraak correspondeert met de (fysieke) werkelijkheid, maar of ze praktisch nut en maatschappelijk voordeel oplevert. Schemert deze definitie van waarheid door in de debatten tussen Biden en Trump?

Judith Butler

Edward Sapir en Benjamin Lee Whorf zeiden in 1929 al dat de specifieke taal die we spreken invloed heeft op hoe we de werkelijkheid waarnemen en erover denken. Judith Butler (1956) sluit daarbij aan en stelt dat taal de werkelijkheid vormt en vooroordelen versterkt. Bij Butler ligt de nadruk op de sociale, maakbare werkelijkheid die telkens verandert door ons gebruik van taal.

In het Amerikaanse politieke debat wordt zonder zorgvuldigheid met grote woorden gesmeten – vrijheid, gelijkheid, rechtvaardigheid. Maar men vergeet dat ‘woorden niet alleen uitdrukkingen van ideeën zijn, maar ook sociale acties.’ En al ligt het effect van zo’n sociale actie niet vast (trouw beloven impliceert bijvoorbeeld niet dat je trouw blijft), spreken op zich is al handelen.

Lees hier meer over Judith Butlers ideeën over taal, gender en identiteit.