Home Wat is wijsheid? Aristoteles over kennis & ervaring
Klassieke Oudheid

Wat is wijsheid? Aristoteles over kennis & ervaring

Onze drang naar kennis is niet bevredigd zolang we niet meer dan ervaring hebben. Hoogleraar Carlos Steel over de wijsheid van Aristoteles.

Door Carlos Steel op 22 januari 2013

Aristoteles buste filosoof

Onze drang naar kennis is niet bevredigd zolang we niet meer dan ervaring hebben. Hoogleraar Carlos Steel over de wijsheid van Aristoteles.

05-2002 Filosofie magazine Lees het magazine

Wanneer we tegenwoordig over wijsheid spreken heeft dit woord een archaïsche, wat plechtige klank.  Dat was ook al het geval toen tegen het einde van de vijfde eeuw voor onze jaartelling mensen zich wijs-geer oftewel philo-sophos begonnen te noemen. “Wijsheid” was geen gangbaar woord uit de omgangstaal, maar een term ontleend aan dichters.

Aanvankelijk gebruikte men de term “wijs” (sophos) om iemand aan te duiden die in een bepaalde discipline knap of bekwaam was, een meester in zijn vak: iemand die door deskundigheid bewondering afdwingt. Dit kon zijn in om het even welk vak: zo werd Phidias een knap (sophos) beeldhouwer genoemd. Maar vooral bewonderde men als sophos wie uitblonk in die disciplines waarin het veeleer op intellectuele dan op lichamelijke vaardigheid aankomt, bijvoorbeeld een bekwaam arts of een knap stuurman. Ook wanneer het om een handwerk ging waardeerde men de vakkennis (techné) die hieraan ten grondslag ligt hoger dan de handenarbeid zelf.

In de eerste twee hoofdstukken van Metafysica Alfa geeft Aristoteles een verantwoording van zijn opvatting over wijsheid en wijsbegeerte. Hij gaat uit van de vaststelling dat alle mensen van nature streven naar kennis, niet om louter praktische redenen maar om het plezier dat ze erin vinden iets te weten waarvan ze voorheen onwetend waren. Alle mensen zijn van nature begerig te weten: in die zin is het verwerven van wijsheid de hoogste verwezenlijking van hun natuur. Deze drang naar kennis heeft oorspronkelijk een biologische functie – zonder informatie over zijn omgeving kan geen dier overleven – maar mensen weten boven deze louter biologische doelgerichtheid uit te stijgen. Ze delen de drang naar kennis met andere dieren, maar brengen deze drang tot de hoogste ontplooiing. In deze ontwikkeling op het gebied van kennis onderscheidt Aristoteles verschillende niveaus, waaraan een rangorde onder diersoorten beantwoordt.  Alleen de mens bereikt het hoogste niveau van kennis dat wijsheid is.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Koorts

Alle dieren zijn van nature uitgerust met waarneming; op zijn minst met de tastzin, hogere diersoorten ook met andere vormen van zintuiglijke waarneming, waaronder gezicht en gehoor de meest voortreffelijke zijn.  Sommige dieren kunnen indrukken van waarneming in het geheugen vasthouden als voorstellingen. Door waarnemingsgegevens met elkaar te verenigen kan men ervaring verwerven; als men bijvoorbeeld een aantal malen heeft ondervonden dat een bepaald kruid heilzaam was wanneer iemand die koorts had er een aftreksel van dronk, of dat in bepaalde omstandigheden koude kompressen een genezende uitwerking hadden. Zulke ervaring doet men al doende op, zoals Aristoteles kon zien wanneer hij als jongen met zijn vader, die arts was, meeging op ziekenbezoek. Op dit niveau van kennis ontstaat al enig algemeen inzicht in gelijke gevallen. Vandaar dat ervaring alleen tot stand komt bij de mens, omdat deze kan redeneren en verbanden kan leggen.

Voor de praktijk van het leven is ervaring voldoende. Maar onze drang naar kennis is niet bevredigd zolang we niet meer dan ervaring hebben.  Dan weten we wel hoe het met dingen is gesteld en wat we ermee kunnen doen – bijvoorbeeld dat de meeste mensen als ze aan een bepaalde kwaal lijden er baat bij hebben een bepaald aftreksel te drinken – maar het blijft bij feitenkennis: we weten dat het zo is, maar niet waarom. Wie kan uitleggen waarom een bepaald kruid een bepaalde heilzame uitwerking heeft – bijvoorbeeld omdat het uit die en die elementen is samengesteld – of waarom iemand aan een bepaalde ziekte lijdt – bijvoorbeeld omdat in zijn lichaam de zwarte gal overheerst – die heeft meer dan alleen feitenkennis. Omdat hij de verschijnselen niet alleen afzonderlijk beschouwt maar in hun algemeenheid, als gevallen die onder een bepaald type vallen, kan hij een theorie opstellen van waaruit ze kunnen worden verklaard. Zo iemand heeft kennis en kundigheid  verworven die veel verder reiken dan ervaring.

Voor de geneeskundige praktijk is deze theoretische kennis niet onmisbaar. Een groot kenner van de medische wetenschap is daarmee nog geen goed arts. In de medische praktijk gaat het om het genezen van deze of gene individuele mens. Dit vereist vooral ervaring; theoretische kennis is hierbij alleen incidenteel nuttig. Iemand kan een goed arts zijn zonder het welslagen van zijn behandeling te kunnen verklaren, terwijl een doctor in de medicijnen die het aan praktische ervaring ontbreekt, zijn poging een patiënt te genezen kan zien mislukken.  Niettemin hebben we meer respect en bewondering voor de geleerde die een alomvattende verklaring kan geven van de onderscheiden ziekten, hun oorzaken en hun behandeling, dan voor een ervaren huisarts; zoals we de architect die de plattegrond van het huis in zijn hoofd heeft en de samenhang ziet van alle taken die moeten worden uitgevoerd, meer bewonderen dan de verschillende vaklieden die elk hun taak volbrengen. De architect weet waarom deze bepaalde dingen moeten worden gedaan en in welke volgorde. Hij heeft de kundigheid verworven, de algemene kennis die leert hoe iets tot stand te brengen: dit is niet zo maar een vaardigheid (technè) of een techniek in de moderne zin, maar de know how die productie mogelijk maakt. Deze technè kan worden beschouwd als een echt weten (epistèmè) dat meer is dan alleen een opinie (doxa) over wat moet worden gedaan die wel juist kan zijn maar die men niet kan verantwoorden. Alleen wie kan uitleggen waardoor iets tot stand komt beschouwen we als expert, geleerd of wijs, een meester in zijn vak veeleer dan een uitvoerder en arbeider.

Architectuur

Aan onderscheiden vormen van kennis beantwoorden dus verschillende vormen van wijsheid: iemand kan knap zijn in het bouwen van huizen of in het dichten, of een goed bioloog of wiskundige zijn. Dit zijn allemaal bijzondere vormen van knapheid, die inzicht geven in oorzaken en beginselen op één gebied. Wie daarentegen in staat is de oorzaken te verklaren van al wat is, heeft de hoogste vorm van wijsheid verworven, Hij heeft inzicht in de opbouw niet alleen van een huis maar in de architectuur van heel de kosmos. Dat zo iemand met recht wijs (sophos) mag worden genoemd, blijkt ook uit een analyse van gangbare opvattingen over wijze mensen: dat ze veel weten en moeilijke onderwerpen beheersen, en dat ze in staat zijn wat ze weten aan anderen te onderwijzen.

Opvallend is de nadruk die Aristoteles in zijn betoog legt op het niet-utilitaire karakter van wijsheid. Ze is een inzicht dat nergens toe dient – niet voor het overleven, zoals landbouwkunde, noch voor het plezier dat men eraan beleeft, zoals muziek en andere kunsten. Theoretische kennis is een inzicht dat zijn waarde vindt in zichzelf: het weten omwille van het weten; achterhalen hoe de dingen in elkaar zitten, hoe ze tot stand zijn gekomen, de oorzaken vinden van verschijnselen die de meeste mensen verwonderlijk toeschijnen, zoals de schijngestalten van de maan, de onderscheiden posities van de zon in verschillende seizoenen of de voortplanting bij dieren. Daarom is deze kennis die zichzelf tot doel stelt, de enige vrije in de zin van kennis die een vrij mens past. Productieve vakkennis als landbouwkunde of kookkunst is onderworpen en dienstbaar aan een doelstelling buiten haarzelf.

‘Alle mensen streven van nature naar kennis’

Alle mensen streven van nature naar kennis. Dit blijkt ondermeer uit het feit dat we houden van zintuiglijke waarnemingen. Ook als we er geen voordeel bij hebben, houden we hiervan om het waarnemen zelf, en het meest houden we van waarnemen met onze ogen. Niet alleen om te handelen, maar ook als we niet van plan zijn te handelen verkiezen we het zien boven haast alle andere dingen. Dit komt doordat deze waarneming ons het meest doet onderkennen, en veel verschillen laat zien.

Van nature zijn dieren uitgerust met waarneming; bij sommige soorten ontstaat hieruit geheugen, bij andere niet. Daardoor zijn de eerstgenoemde verstandiger en beter in staat tot leren dan die welke niet kunnen onthouden. Verstandig, maar niet in staat tot leren, zijn dieren die geen geluiden kunnen horen, zoals bijen en andere soorten bij wie dit het geval is. Wel tot leren in staat zijn wezens die naast geheugen ook gehoor hebben.

Terwijl andere dieren leven met behulp van voorstellingen en geheugen, en slechts in beperkte mate deelhebben aan ervaring, leeft de menselijke soort ook met behulp van kundigheid en redenering. Bij mensen ontstaat namelijk uit het geheugen ervaring: een aantal herinneringen aan eenzelfde zaak bewerkstelligen het vermogen van één ervaring. Men denkt wel dat ervaring net zoiets is als kennis en kundigheid, maar in feite komen kennis en kundigheid bij mensen tot stand door middel van ervaring. Zoals Polus terecht opmerkt, “ervaring brengt kundigheid voort, onervarenheid toeval.” Kundigheid ontstaat wanneer uit een aantal inzichten die tot de ervaring behoren, één algemeen oordeel ontstaat over alle gelijke ge-vallen. Van oordeel zijn dat Callias toen hij aan een bepaalde ziekte leed baat vond bij een bepaald middel, en Socrates ook, en zo een aantal andere individuen, dat is een zaak van ervaring; maar oordelen dat allen die tot een bepaald type behoren er baat bij hebben, wanneer ze aan deze ziekte lijden – bijvoorbeeld flegmatici of cholerici wanneer ze aan hoge koorts lijden – dat is een zaak van kundigheid.

Met het oog op handelen lijkt ervaring niet te verschillen van kundigheid – of liever, we zien dat mensen met ervaring eerder slagen dan mensen die wel een verklaring kunnen geven maar geen ervaring hebben. Dit komt doordat ervaring het onderkennen van bijzondere gevallen is en kundigheid het onderkennen van het algemene, terwijl alle handelingen en al wat tot stand komt het bijzondere betreffen. Een arts geneest immers niet de mens – behalve in bijkomstige zin – maar Callias, of Socrates, of een ander met name genoemd individu aan wie het toebehoort mens te zijn. Wanneer een arts wel de verklaring kent maar geen ervaring heeft, en wel het algemene onderkent maar niet het bijzondere dat hierin is vervat, zal zijn behandeling dus geregeld zonder uitwerking blijven. Voorwerp van behandeling is immers het bijzondere geval.

Toch vinden we dat inzicht en begrip meer aan kundigheid dan aan ervaring toebehoren, en we vinden mensen met kundigheid verstandiger dan mensen met ervaring, kennelijk in de veronderstelling dat wijsheid een mens toebehoort naarmate hij inzicht heeft. Dit is zo omdat deskundigen de oorzaak kennen en anderen niet. Mensen met ervaring kennen namelijk wel het “dat”, maar niet het “omdat”, terwijl deskundigen het “omdat” en de oorzaak kennen. Daarom vinden we ook dat in elk vak de meesters meer aanzien hebben, meer weten en verstandiger zijn dan de handwerkers: omdat zij de oorzaken kennen van wat er tot stand wordt gebracht. Met handwerkers is het als met bepaalde onbezielde dingen: ze doen wel iets, maar doen dit zonder te weten wat ze doen, zoals vuur brandt – alleen doen onbezielde dingen alles wat ze doen op grond van een bepaalde natuur, terwijl handwerkers dit doen uit gewoonte. Het is dus niet omdat ze tot handelen in staat zijn dat we hun meesters verstandiger vinden, maar omdat ze een verklaring hebben en de oorzaken kennen. In het algemeen is het een aanwijzing voor wie wel en wie niet inzicht heeft of hij dit kan onderwijzen, en daarom beschouwen we kundigheid meer dan ervaring als kennis: mensen met kundigheid kunnen deze namelijk onderwijzen, anderen niet.

Ook houden we geen enkele van de zintuiglijke waarnemingen voor wijsheid. Weliswaar zijn deze bij uitstek een kennen van het bijzondere, maar ze geven van niets het waarom aan -bijvoorbeeld waarom vuur warm is; ze geven alleen aan dát het warm is. Het is dan ook begrijpelijk dat mensen degene bewonderen die als eerste om het even welke kunst heeft bedacht die verder gaat dan onze gemeenschappelijke waarnemingen, niet alleen om het nut van zijn uitvinding, maar ook omdat hij verstandig is en boven de rest uitsteekt.

Naarmate er meer kunsten werden uitgevonden – sommige om in noodzakelijkheden te voorzien, andere om het leven te veraangenamen – oordeelde men telkens dat de uitvinders van deze laatste kunsten van groter wijsheid blijk gaven dan de eersten, omdat hun kennis niet gericht was op gebruik. Zo komt het dat, toen in al deze behoeften tenslotte was voorzien, vormen van kennis werden uitgevonden die het aangename noch het noodzakelijke beogen; en wel het eerst in die streken waar men er tijd voor vrij had. Hierdoor kwam de wiskunde het eerst tot stand in Egypte: daar was de priesterklasse de nodige vrije tijd vergund.

Het verschil tussen kundigheid, kennis en aanverwante begrippen is uitgelegd in de Ethica. De reden waarom we dit nu uiteenzetten is dat iedereen van oordeel is dat wat wijsheid wordt genoemd betrekking heeft op de eerste verklarende oorzaken en de beginselen. Daarom vinden we zoals gezegd iemand met ervaring wijzer dan wie om het even welke waarneming heeft, een deskundige wijzer dan iemand met ervaring, de meester wijzer dan de handwerksman, en theoretische kennis hogere wijsheid dan productieve.