Mechanica
Volgens Clausewitz komt een dergelijk denken tegemoet aan de behoefte een theoretisch inzicht te verkrijgen in de oorlog en zo tot wetenschappelijke conclusies te komen. Die laten immers toe voorspellingen te doen en zo nodig veranderingen in te voeren. Die theorie van de oorlog is een toegepaste mechanica. Daarmee missen we echter volgens Clausewitz de kern van de zaak. We zien daarmee de ‘eigenlijke bewegingen’ die de dynamiek van de oorlog leiden, over het hoofd. Die eigenlijke bewegingen zijn de bewegingen van het gemoed en van de geest. Waar al aandacht wordt besteed aan de bewegingen van het gemoed, zoals haat en woede, maar ook koelbloedigheid en dapperheid, blijft die aandacht steeds incognito. Ze zijn geen voorwerp van een wetenschappelijke theorie en kunnen daarom slechts gememoreerd worden in ‘memoires en verhalen’.
Absolute oorlog
Nu legt Clausewitz er de nadruk op dat het begrip van de absolute oorlog maar een abstract begrip is en dat we uit die abstractie vandaan moeten komen om vat te kunnen krijgen op de oorlog in de realiteit. Om die overgang te denken moeten we nog even stil blijven staan bij de absolute oorlog als grensbegrip, of zo men wil, als fantasma. Hoe zou een absolute oorlog er in de werkelijkheid uitzien? In de werkelijheid zouden we kunnen spreken over absolute oorlog, wanneer die zou voldoen aan drie voorwaarden. Op de eerste plaats zou de absolute oorlog een volledig geïsoleerde activiteit zijn, die plotseling en als het ware vanuit het niets zou losbarsten en geen relatie zou hebben met een voorgaande (politieke) geschiedenis. Ten tweede zou een dergelijke oorlog zijn beslag krijgen in een beslissende slag of minstens in een reeks gelijktijdige beslissende slagen. Tenslotte zou de beslissende slag, waarin de absolute oorlog zijn voltooiing vindt, volledig in zichzelf besloten moeten zijn, dat wil zeggen: niet eindigen in een politieke toestand, die de consequentie zou zijn van de oorlog en als consequentie terugwerkende kracht zou hebben op de gang van zaken.
Een helder voorbeeld is de gang van zaken in de Golfoorlog van 1991. De militaire leiding volgde de eigen dynamiek van de oorlog in zijn bijna geïsoleerde gedaante; president Bush relateerde die dynamiek aan de politieke toestand en maakte een eind aan de militaire operaties. Op dat moment kruisten enerzijds de militaire dynamiek, die zou eisen dat de verslagen tegenstander geen moment rust gegund mag worden, omdat hij dan de gelegenheid krijgt om te hergroeperen, en anderzijds de inschatting van de politieke siuatie door de Amerikaanse president en de beslissing om te stoppen, die op grond van die schatting werd genomen. Achteraf is deze beslissing door velen betreurd, precies omdat daarin te weinig rekening is gehouden met de eigen dynamiek van de oorlog.
Tijd
Met de factor tijd hebben we de kern van het grensbegrip of fantasmatische voorstelling te pakken; de absolute oorlog zou in één beslissende slag gestreden moeten zijn. Maar dat gebeurt in werkelijkheid niet. In de werkelijkheid hebben we te maken met de zogenaamde fricties. Dat zijn de belemmeringen, die een snelle voortgang verhinderen, zoals de bodemgesteldheid en de weersomstandigheden. Mooie voorbeelden van zulke fricties zijn de veldtochten van Napoleon en van Hitler in Rusland ; beide operaties zijn doodgelopen in oneindige vlakten en strenge kou. Door al die fricties krijgt de oorlog een duur, soms een lange duur. De tijd is de frictie waar alles om draait. Doorslaggevend is dat door de tijd de oorlog naar zijn begrip, als absolute oorlog, niet kan worden gevoerd. De conclusie die Clausewitz hieruit trekt is niet dat het begrip van oorlog dan herzien moet worden; zijn conclusie is dat een echte oorlog niet bestaat, nooit bestaan heeft en ook niet zal bestaan. De overgang van het begrip naar de werkelijkheid maakt van de oorlog als ‘zelfstandig ding’ een Halbding, iets halfs, zo niet iets halfslachtigs.
Doordat de oorlog tijd nodig heeft, duur heeft, krijgt hij iets gebeurlijks en toevalligs. Er gebeuren dingen die een interpretatie nodig hebben, waaraan betekenissen moeten worden gehecht, die een hoge graad van waarschijnlijkheid hebben, maar die ook anders kunnen zijn. Er komt ruimte vrij voor wat Clausewitz ‘de waarschijnlijkheden van het leven’ noemt. En daarin worden de capaciteiten van de militaire leider van groot belang. De commandant moet rekening gaan houden met toeval en waarschijnlijkheid en hij moet zich voortdurend afvragen hoeveel tijd hem nog gegund is en hoeveel tijd hij weggeeft aan de vijand. Er is wellicht geen menselijke activiteit, die zoveel te maken heeft met toevalligheden. Aan de subjectieve kant, aan de kant van de morele potenties, ontwikkelen zich nieuwe krachten; er wordt een beroep gedaan op de inventiviteit en koelbloedigheid. De geestkracht van de commandant is in het geding, zijn moed, zijn vertrouwen in het geluk. Hij moet in staat zijn tot goede afwegingen over welke mogelijkheden hem nog openstaan en welke zijn tegenstander heeft. Het toeval dat aan de objectieve kant de oorlog tot een spel maakt, wordt aan de subjectieve kant opgepakt door de intelligentie van de veldheer, die leiding geeft door doortastendheid, waarschijnlijkheidsberekening en gokken. Vandaar dat Clausewitz veldheren vergelijkt met kaartspelers. Zij houden zelf de troeven voor de borst en proberen onderhand uit te zoeken welke kaarten de tegenstander heeft.
Ook op dit niveau is de oorlog een product, nu van waarschijnlijkheden en van inventiviteit. De morele potentie treedt reeds matigend op, zij grijpt in op de ongebreidelde gevoelens van haat en vijandschap en onderzoekt mogelijkheden, rekening houdend met de contingente werkelijkheid. De ruimte voor mogelijkheden biedt uiteraard kansen, maar dat geldt voor beide partijen in de strijd. De veldheren doen zet op zet. Zouden zij in dit spel niet worden tegengehouden, zouden zij de duur van de oorlog oprekken en niet in staat zijn om een beslissend eind te maken aan de strijd.
Politiek
Een oorlog wordt gevoerd om tot een beslissing te komen. Als dat niet kan komen op het niveau van de militaire aanvoerders wordt de oorlog het terrein van de onbeslisbaarheid. Vandaar dat we nog een nieuwe betekenislaag moeten aanboren. De morele potentie die hiertoe in staat is, is de politiek. De politiek zet de onbeslisbaarheid om in beslissingen. Zij maakt van het eindeloze spel van toeval en waarschijnlijkheid en van de dynamiek van haat en vijandschap een instrument om een eind aan de oorlog te maken. De fameuze stelling dat de oorlog een voortzetting is van de politiek met andere middelen zou eigenlijk moeten worden aangevuld – en is ook door Clausewitz aangevuld – met de stelling dat iedere oorlog moet eindigen in een politieke toestand. In het geval van de oorlog tegen Irak heerst op dit punt volslagen duisternis. In 1991 hebben de Amerikanen het in Irak erbij laten zitten, hoewel ze grote groeperingen in het land hebben aangespoord om in opstand te komen. In de recente geschiedenis hebben de Amerikanen overigens op belangrijke momenten hun verantwoordelijkheid genomen voor het scheppen van een nieuwe politieke toestand, namelijk in Duitsland en Japan in 1945.
Dat Clausewitz de politiek aanwijst als beslissende instantie is geen kwestie van wenselijkheid. Het is ook geen normatieve uitspraak. Hij heeft daarvoor andere redenen. De eerste is dat Clausewitz zijn overtuigingen en inzichten bracht in het kader van het Europa van na 1813, het Europa dat gesmeed was door de grote Oostenrijkse staatsman Metternich en in balans werd gehouden door machtsverhoudingen tussen nationale staten. Maar er is toch een tweede meer fundamentele reden. Het is de politiek die geweld tot oorlog maakt en daarmee tot een instrument waarmee beslissingen kunnen worden geforceerd. Oorlog is een vorm van fysiek geweld, maar niet alle vormen van fysiek geweld kunnen we bestempelen als oorlog. Wel kan het geweld dat oorlog heet vele vormen aannemen. Daarom noemt Clausewitz de oorlog een kameleon. Maar de eigenlijke reden waarom fysiek geweld oorlog heet, is dat het gaat om geweld dat zich afspeelt binnen een politiek kader, hoe verborgen ook. Omgekeerd voegen politici zich naar de eigen aard van het instrument. Maar hoe dan ook, oorlog is altijd een vorm van fysiek geweld, dat gehanteerd wordt door staten of door instanties die iets statelijks hebben, omdat ze bijvoorbeeld zelf een staat willen zijn (Israël na 1945 of nu Palestina) of binnen een staat revolutie plegen. De dubbelzinnigheid die zo gecreëerd kan worden, springt in het oog bij de war on terrorism. Na de aanslag van 11 september 2001 wilde men aanvankelijk het woord ‘oorlog’ alleen maar metaforisch toepassen, omdat er geen sprake was van een staat waartegen geweld werd gebruikt, maar van een misdadige terroristische organisatie. Zo omzeilde men netelige kwesties zoals de spelregels die gelden in een oorlog, bijvoorbeeld de regels die gelden voor het behandelen van krijgsgevangenen. Maar een jaar later is deze oorlog tegen terrorisme wel degelijk een oorlog van een staat tegen een staat, van de VS versus Irak. Wat onbeslisbaar bleek tegen Bin Laden kan beslist worden tegen Saddam Hoessein. Het fysiek geweld heeft nu het gezicht gekregen van een ‘echte’ oorlog.
Oncontroleerbaar
Dergelijke opmerkingen, die nog met vele andere citaten kunnen worden uitgebreid, dwingen ons om de verhouding tussen oorlog en politiek nog eens kritisch onder ogen te zien. Als we heel sterk de nadruk leggen op de instrumentaliteit van de oorlog, dan beschouwen we als het ware de oorlog als een vanzelfsprekend onderdeel van de politiek. Geduldige lezing van Clausewitz leert ons echter dat de oorlog het andere van de politiek is. Niet: iets anders dan politiek, maar het andere van de politiek. Politiek en oorlog zijn aan elkaar gekoppeld, maar hun verhouding is uiterst gespannen, kan zelfs tot een forse tegenstelling leiden. Toch horen ze bij elkaar.
Wat is het nu dat dwingt tot deze spanning en verbinding? Om de vraag een kader te geven is het vruchtbaar om wat specifieker in te gaan op de vraag, wat Clausewitz verstaat onder politiek. Hij geeft een algemene bepaling van politiek, die als een soort vooronderstelling meeklinkt, telkens wanneer hij het woord politiek gebruikt. Slechts één keer is hij daarover expliciet. Politiek is de vereniging en het in balans brengen van alle belangen van een bepaalde samenleving, die een politiek georganiseerde samenleving is. Politiek is de Verwaltung van die belangen, dus het management van die belangen, in het bijzonder tegenover andere staten. De politiek blijkt ook meer te zijn dan alleen het management van nationale belangen. Zij staat ook voor de belangen van ‘de menselijkheid en wat het wijsgerig verstand verder ter sprake zou kunnen brengen’. Maar behalve deze fraaie toegift in de richting van de filosofie en de ethiek, beperkt de betekenis van politiek zich in feite tot wat we er in het dagelijks taalgebruik onder verstaan, met nadruk op de verhouding tussen staten. In dat kader komen het conflict en de oorlog ter sprake. Clausewitz levert ons geen verrassende inzichten, die zijn theorie uitdiepen. Maar hoe komt hij dan aan de sterke overtuiging dat er een nauwe samenhang is tussen oorlog en politiek zoals hij die expliciteert in zijn theorie? Dat er sprake is van een verhouding tussen beide is een triviale opmerking die iedereen kan maken. De vraag is of op dit punt van Clausewitz iets nieuws te leren valt.
Wachten
Keren we terug naar wat de kern uitmaakt van de theorie: de factor tijd. De werkelijkheid van de oorlog wordt bepaald door de duur. Een oorlog is een tijd van wachten, van incidenten en van veldslagen. De tijd maakt de oorlog tot iets onbepaalds; de tijd rekt de oorlog uit tot onbepaalde tijd. Deze tijd is niet alleen de tijd van de onbepaaldheid; die tijd is daardoor ook de tijd van het uitstel. De duur stelt het uitstel in en daarmee de onbeslistheid, op militair niveau zelfs de onbeslisbaarheid. De politiek is een noodzakelijk betekenisniveau vanwege de beslissing. Dat de politiek het beslissende niveau is, is voor Clausewitz zonder meer duidelijk. De fundamentele reden daarvoor kan geen andere zijn dan dat de politiek de toekomstdimensie van de tijd open houdt. Politieke beslissingen worden altijd genomen met het oog op de toekomst; zij houden de mogelijkheden voor de toekomst open. Althans; ze zouden de toekomstmogelijkheden open moeten houden (wat lang niet altijd het geval is). De factor tijd smeedt de absolute oorlog om tot een Halbding, en is daardoor de mogelijkheidsvoorwaarde voor de politieke beslissing.
Door de politieke beslissing zelf vindt een nieuwe overgang plaats. Eerst is er de overgang naar het onbesliste en voorlopig (en misschien wel altijd) onbeslisbare. Vervolgens is er de politiek, die het onbesliste en onbeslisbare omsmeedt tot een veelal ongewisse beslissing. Maar die beslissing is van andere aard dan de totale beslissing die aanvankelijk het denken en de fantasie beheerste, de absolute overwinning of nederlaag. De politieke beslissing waagt zich binnen de ruimte van het uitstel. De politiek neemt beslissingen met het oog op een houdbare toekomst en weet tegelijk dat zij een provisorisch karakter hebben. De onbeslistheid maakt de politieke beslissing contingent en geeft haar een grote marge van onzekerheid.
Maar dat maakt een beslissing nog niet tot een politieke beslissing. Morele beslissingen kleeft een zelfde onzekerheid aan. De onzekerheid waarmee de politiek van doen heeft, heeft een specifiek karakter. Politieke beslissingen sturen de fundamentele onzekerheid, die alle beslissingen in de menselijke aangelegenheden aankleeft, in de richting van een strategie tegen bedreigingen van buiten. Een politieke entiteit, een staat, heeft het recht om zelf beslissingen te nemen met het oog op zijn toekomst. In die beslissingen verzekert de staat zichzelf tegelijk van de mogelijkheden om zich te verdedigen tegen bedreigingen van buitenaf.
Het specifieke element dat het politieke handelen kenmerkt is de strategische calculatie, die erin is meegegeven. De oorlog dringt door tot in de kern van de politiek als het andere van de politiek; want politiek is niet eo ipso geweld; zij houdt rekening met de mogelijkheid. Zij is vanaf het eerste moment strategisch. De strategische opzet, die van meet af aan in de politiek geïncorporeerd is, maakt de oorlog tot een voortzetting van de politiek.
Colin Powell over Clausewitz
‘De wijze Pruis Clausewitz heeft me wakker geschud. Zijn boek over oorlog, 106 jaar geschreven voor ik werd geboren, was een lichtbundel uit het verleden, die nog steeds hedendaagse militaire dilemma’s verlicht. “Niemand begint een oorlog, of in ieder geval zou een verstandig mens dat niet doen”, schrijft Clausewitz “zonder eerst duidelijk te weten wat hij met de oorlog wil bereiken en hoe hij dat wil bereiken.” Vergissing nummer één in Vietnam. Die leidt naar regel nummer twee van Clausewitz. Politieke leiders moeten de doelen van een oorlog bepalen, terwijl legers die doelen bereiken. In Vietnam leken ze naar elkaar te kijken voor antwoorden die nooit kwamen. Tenslotte moet het volk achter een oorlog staan. Omdat zij de rijkdommen en de zoons verschaffen, en tegenwoordig ook de dochters, moeten zij er van overtuigd zijn dat de opoffering terecht is. Clausewitz’ grootse les voor mijn beroep is dat de soldaat, ondanks al zijn patriottisme, dapperheid en vaardigheden, slechts één poot vormt van een driehoek. Zonder alle poten – de militairen, de regering, en het volk – kan de onderneming nooit slagen.’ (My American Journey, autobiografie van Powell)