Home Vuile oorlog

Vuile oorlog

Door Arie Leijen op 05 maart 2013

03-2003 Filosofie magazine Lees het magazine
Op het moment dat u deze tekst onder ogen krijgt, is de oorlog tegen Irak uitgebroken, of door een succesvolle interventie van de Verenigde Naties afgewend, of we zitten nog altijd in spanning door de oorlogsdreiging. Nadenken over de oorlog lijkt een wanhopige poging om op redelijke manier om te gaan met het ondenkbare, schrijft Arie Leijen, emeritus hoogleraar filosofie én oud-hoogleraar aan de Koninklijke Militaire Academie. ‘Oorlog wordt veelal beschouwd als een mechanisch proces. We zien daarmee de eigenlijke bewegingen die de oorlog leiden over het hoofd. Dat zijn de bewegingen van het gemoed en van de geest: haat en woede, maar ook koelbloedigheid en dapperheid.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De oorlog behoort tot het ondenkbare, het denken overstijgende. Dat geldt ook voor de mogelijke oorlog met Irak. Het is een allesoverheersende macht, die de maat van het menselijke te boven gaat. Waar de oorlog heerst, zwijgen de wetten. Karl von Clausewitz (1780-1831) is een van de weinigen die het heeft aangedurfd om over oorlog na te denken. Dat veronderstelt dat er aan de oorlog iets rationeels is. Specifieker: oorlog is een menselijke activiteit die wordt geleid door een politieke rationaliteit. Clausewitz heeft dit inzicht verwerkt in een allesomvattende theorie van de oorlog. Daarvoor kon hij putten uit zijn grote ervaring als militair: Clausewitz gaf niet alleen leiding aan verschillende legers, hij vocht zelf ook mee, onder meer tegen Napoleon.


De actuele betekenis van Clausewitz is te ontdekken in de warrigheden en ondoorgrondelijkheden die de (mogelijke) oorlog tegen Irak doortrekken en nu al onbegrijpelijk maken. Clausewitz stelt de eis dat voor een oorlog het strategische doel wordt bepaald. Maar juist op dit punt laat president Bush voor- en tegenstanders in grote verwarring achter. Is het doel de vernietiging van massavernietigingswapens? Of misschien de omverwerping van het regime van Saddam Hoessein, of het instellen van een democratisch regime? Met deze vragen komt een ander mogelijk verlichtend moment in zicht: de rol van de politiek in de oorlog. Iedere oorlog zal (en moet) leiden tot een politieke toestand. Wat vooral van belang is, is de factor tijd. Iedere oorlog heeft een duur, hoe snel ook de strijdende partijen de oorlog tot een beslissende uitkomst willen brengen. In iedere oorlog biedt de tijd de mogelijkheid voor de politiek om tot een politieke beslissing te komen vooraleer de oorlog eindigt in een allesvernietigend treffen. Voor een goed begrip van wat er gaande is in een oorlog, van het gedrag van militaire commandanten, van het gewicht van de politiek, biedt de rol van de tijd in de theorie van Clausewitz vruchtbare aanknopingspunten.
 

Mechanica

Clausewitz vindt dat in het denken over de oorlog een veel te mechanisch begrip wordt gehanteerd. Oorlog wordt veelal gedacht in termen van een mechanisch proces en van mechanisch overwicht en evenwicht. Zelfs over troepenbewegingen wordt nog gesproken in termen als manoeuvres. De oorlog wordt beschouwd als mechanisch geweld, geleid door een mechanische dynamiek. De overwinning is altijd (althans theoretisch) aan de kant van degene die beschikt over een overdaad aan vernietigingsmiddelen. Deze overtuiging leeft niet alleen bij theoretici; ze behoort tot de gewone praktische inzichten van veel militaire verantwoordelijken. We hoeven maar te verwijzen naar de tapijtbombardementen op Duitsland in de Tweede Wereldoorlog en de wapenwedloop na de Tweede Wereldoorlog. De overwinning behoort degene die beschikt over de meeste overkill. Al tussen de twee grote wereldoorlogen van de twintigste eeuw waren er theoretici, die overtuigd waren, dat een oorlog gewonnen zou worden in de lucht met een overmacht aan mechanische middelen. Een ander oorlogstheoreticus, Liddell Hart, dacht na over ‘de tankoorlog’. Ook in de oorlogsplannen tegen Irak speelt het mechanische denken een belangrijke, zo niet overwegende rol. Reeds bij de eerste oorlog tegen Irak, in 1991, heerste bij vele militaire verantwoordelijken de opvatting dat de oorlog kon worden beslist door zware luchtaanvallen met bombardementen en aanvallen met kruisraketten.

Volgens Clausewitz komt een dergelijk denken tegemoet aan de behoefte een theoretisch inzicht te verkrijgen in de oorlog en zo tot wetenschappelijke conclusies te komen. Die laten immers toe voorspellingen te doen en zo nodig veranderingen in te voeren. Die theorie van de oorlog is een toegepaste mechanica. Daarmee missen we echter volgens Clausewitz de kern van de zaak. We zien daarmee de ‘eigenlijke bewegingen’ die de dynamiek van de oorlog leiden, over het hoofd. Die eigenlijke bewegingen zijn de bewegingen van het gemoed en van de geest. Waar al aandacht wordt besteed aan de bewegingen van het gemoed, zoals haat en woede, maar ook koelbloedigheid en dapperheid, blijft die aandacht steeds incognito. Ze zijn geen voorwerp van een wetenschappelijke theorie en kunnen daarom slechts gememoreerd worden in ‘memoires en verhalen’.
 

Een adequate theorie van de oorlog heeft volgens Clausewitz als kern de eigenlijke bewegingen van het gemoed en van de geest. We gaan iets begrijpen van de oorlog, wanneer we aandacht krijgen voor de ‘morele krachten’ of ‘morele potenties’. Daaronder verstaat Clausewitz niet wat wij nu onder moreel verstaan. Hij gebruikt het woord moreel nog in de klassieke zin van psychologische krachten of potenties. Wij gebruiken het woord nog in die zin wanneer we bijvoorbeeld spreken van het lage of hoge moreel van het leger. We zouden nu spreken van de human factor. De opvatting over de oorlog van Clausewitz is dan ook samen te vatten in de stelling dat de oorlog het product is van fysiek geweld en van morele psychisch motiverende krachten. ‘Het is de wil, die de hele massa van krachten in beweging zet en er leiding aan geeft.’
 

Absolute oorlog

De absolute oorlog is een grensbegrip, een fantasma. Clausewitz wil ermee uitdrukken dat de oorlog een eigen dynamiek ontwikkelt die gaat in de richting van een fysieke strijd, waarin alle krachten worden ingezet. Iedere oorlog wordt door acties en reacties, door de zogenaamde Wechselwirkungen, opgestuwd naar een uiterste krachtsinspanning die tot doel heeft de vijand ‘weerloos te maken’. Zo gezien ligt het begrip van absolute oorlog nog heel dicht bij een mechanistisch begrip ervan: de inzet van alle middelen en de ervaring dat de oorlog een absolute macht is die niet onder controle te houden is. President Eisenhower, die de militaire leider was van de veldtocht door Europa in 1944 en ‘45, verklaarde ooit dat de oorlog werkt als een ‘spiraal van geweld’ waardoor mensen worden meegezogen en de controle over de situatie verliezen. In het begrip van absolute oorlog wil ook Clausewitz dat aspect benadrukken. Maar hij verklaart die spiraal van geweld niet mechanistisch; de eigenlijke krachten die mensen ertoe drijven om alles op alles te zetten zijn de gevoelens van haat en vijandschap, drijfveren van het gemoed en van de geest, zonder nog rekening te houden met elementen die een matigende invloed zouden kunnen hebben, zoals het gebruiken van je verstand.

Nu legt Clausewitz er de nadruk op dat het begrip van de absolute oorlog maar een abstract begrip is en dat we uit die abstractie vandaan moeten komen om vat te kunnen krijgen op de oorlog in de realiteit. Om die overgang te denken moeten we nog even stil blijven staan bij de absolute oorlog als grensbegrip, of zo men wil, als fantasma. Hoe zou een absolute oorlog er in de werkelijkheid uitzien? In de werkelijheid zouden we kunnen spreken over absolute oorlog, wanneer die zou voldoen aan drie voorwaarden. Op de eerste plaats zou de absolute oorlog een volledig geïsoleerde activiteit zijn, die plotseling en als het ware vanuit het niets zou losbarsten en geen relatie zou hebben met een voorgaande (politieke) geschiedenis. Ten tweede zou een dergelijke oorlog zijn beslag krijgen in een beslissende slag of minstens in een reeks gelijktijdige beslissende slagen. Tenslotte zou de beslissende slag, waarin de absolute oorlog zijn voltooiing vindt, volledig in zichzelf besloten moeten zijn, dat wil zeggen: niet eindigen in een politieke toestand, die de consequentie zou zijn van de oorlog en als consequentie terugwerkende kracht zou hebben op de gang van zaken.

Een helder voorbeeld is de gang van zaken in de Golfoorlog van 1991. De militaire leiding volgde de eigen dynamiek van de oorlog in zijn bijna geïsoleerde gedaante; president Bush relateerde die dynamiek aan de politieke toestand en maakte een eind aan de militaire operaties. Op dat moment kruisten enerzijds de militaire dynamiek, die zou eisen dat de verslagen tegenstander geen moment rust gegund mag worden, omdat hij dan de gelegenheid krijgt om te hergroeperen, en anderzijds de inschatting van de politieke siuatie door de Amerikaanse president en de beslissing om te stoppen, die op grond van die schatting werd genomen. Achteraf is deze beslissing door velen betreurd, precies omdat daarin te weinig rekening is gehouden met de eigen dynamiek van de oorlog.
 

Tijd

Als we tot ons laten doordringen wat de voorwaarden zijn opdat de absolute oorlog werkelijkheid zou worden, moeten we wel tot de conclusie komen dat de absolute oorlog in werkelijkheid niet bestaat. De oorlog is altijd gerelateerd aan een politieke toestand en voltrekt zich in een reeks van beslissende of juist niet beslisbare activiteiten. De oorlog is om zo te zeggen altijd relatief, gerelateerd aan allerlei andere elementen. Nu is het niet moeilijk om dat in te zien. Het originele inzicht van Clausewitz in de eigen aard van deze relativiteit is dat hij die ziet in de factor tijd. Het centrale probleem is dat de oorlog een duur heeft. Het gaat daarbij niet om de soms lange duur van een oorlog, zoals tachtig jaar of tien jaar. Het gaat er ook en vooral om dat er tijd nodig is, al is het maar een dag of een uur.

Met de factor tijd hebben we de kern van het grensbegrip of fantasmatische voorstelling te pakken; de absolute oorlog zou in één beslissende slag gestreden moeten zijn. Maar dat gebeurt in werkelijkheid niet. In de werkelijkheid hebben we te maken met de zogenaamde fricties. Dat zijn de belemmeringen, die een snelle voortgang verhinderen, zoals de bodemgesteldheid en de weersomstandigheden. Mooie voorbeelden van zulke fricties zijn de veldtochten van Napoleon en van Hitler in Rusland ; beide operaties zijn doodgelopen in oneindige vlakten en strenge kou. Door al die fricties krijgt de oorlog een duur, soms een lange duur. De tijd is de frictie waar alles om draait. Doorslaggevend is dat door de tijd de oorlog naar zijn begrip, als absolute oorlog, niet kan worden gevoerd. De conclusie die Clausewitz hieruit trekt is niet dat het begrip van oorlog dan herzien moet worden; zijn conclusie is dat een echte oorlog niet bestaat, nooit bestaan heeft en ook niet zal bestaan. De overgang van het begrip naar de werkelijkheid maakt van de oorlog als ‘zelfstandig ding’ een Halbding, iets halfs, zo niet iets halfslachtigs.

Doordat de oorlog tijd nodig heeft, duur heeft, krijgt hij iets gebeurlijks en toevalligs. Er gebeuren dingen die een interpretatie nodig hebben, waaraan betekenissen moeten worden gehecht, die een hoge graad van waarschijnlijkheid hebben, maar die ook anders kunnen zijn. Er komt ruimte vrij voor wat Clausewitz ‘de waarschijnlijkheden van het leven’ noemt. En daarin worden de capaciteiten van de militaire leider van groot belang. De commandant moet rekening gaan houden met toeval en waarschijnlijkheid en hij moet zich voortdurend afvragen hoeveel tijd hem nog gegund is en hoeveel tijd hij weggeeft aan de vijand. Er is wellicht geen menselijke activiteit, die zoveel te maken heeft met toevalligheden. Aan de subjectieve kant, aan de kant van de morele potenties, ontwikkelen zich nieuwe krachten; er wordt een beroep gedaan op de inventiviteit en koelbloedigheid. De geestkracht van de commandant is in het geding, zijn moed, zijn vertrouwen in het geluk. Hij moet in staat zijn tot goede afwegingen over welke mogelijkheden hem nog openstaan en welke zijn tegenstander heeft. Het toeval dat aan de objectieve kant de oorlog tot een spel maakt, wordt aan de subjectieve kant opgepakt door de intelligentie van de veldheer, die leiding geeft door doortastendheid, waarschijnlijkheidsberekening en gokken. Vandaar dat Clausewitz veldheren vergelijkt met kaartspelers. Zij houden zelf de troeven voor de borst en proberen onderhand uit te zoeken welke kaarten de tegenstander heeft.

Ook op dit niveau is de oorlog een product, nu van waarschijnlijkheden en van inventiviteit. De morele potentie treedt reeds matigend op, zij grijpt in op de ongebreidelde gevoelens van haat en vijandschap en onderzoekt mogelijkheden, rekening houdend met de contingente werkelijkheid. De ruimte voor mogelijkheden biedt uiteraard kansen, maar dat geldt voor beide partijen in de strijd. De veldheren doen zet op zet. Zouden zij in dit spel niet worden tegengehouden, zouden zij de duur van de oorlog oprekken en niet in staat zijn om een beslissend eind te maken aan de strijd.
 

Politiek

Duidelijk wordt dat de oorlog weliswaar fysiek geweld is, maar dat een andere even wezenlijke component daarin een rol speelt, de morele potentie. In zijn meeste brute vorm is de oorlog een vorm van fysiek geweld met als morele potentie gevoelens van haat en vijandschap. Deze vorm van oorlog komt het dichtst bij het begrip van absolute oorlog, maar zal die grens nooit bereiken vanwege de factor tijd.


De tweede betekenislaag is de oorlog zoals die gevoerd wordt door militaire leiders. Ook zij zijn bereid om tot een uiterste krachtsinspanning te gaan. Maar zij hebben oog voor de toevalligheden en de kansen, die geschapen worden door de tijdsspanne. Daarvoor zijn koelbloedigheid en gezond verstand vereist. De oorlog is op dit niveau evenzeer een product van fysieke middelen en morele potentie. Het element van spel en gokken zit echter de veldheren zo in het bloed, dat zij hun tijdspanne eindeloos uitrekken en nooit tot een beslissende eindterm komen. Ze weten niet van ophouden.

Een oorlog wordt gevoerd om tot een beslissing te komen. Als dat niet kan komen op het niveau van de militaire aanvoerders wordt de oorlog het terrein van de onbeslisbaarheid. Vandaar dat we nog een nieuwe betekenislaag moeten aanboren. De morele potentie die hiertoe in staat is, is de politiek. De politiek zet de onbeslisbaarheid om in beslissingen. Zij maakt van het eindeloze spel van toeval en waarschijnlijkheid en van de dynamiek van haat en vijandschap een instrument om een eind aan de oorlog te maken. De fameuze stelling dat de oorlog een voortzetting is van de politiek met andere middelen zou eigenlijk moeten worden aangevuld – en is ook door Clausewitz aangevuld – met de stelling dat iedere oorlog moet eindigen in een politieke toestand. In het geval van de oorlog tegen Irak heerst op dit punt volslagen duisternis. In 1991 hebben de Amerikanen het in Irak erbij laten zitten, hoewel ze grote groeperingen in het land hebben aangespoord om in opstand te komen. In de recente geschiedenis hebben de Amerikanen overigens op belangrijke momenten hun verantwoordelijkheid genomen voor het scheppen van een nieuwe politieke toestand, namelijk in Duitsland en Japan in 1945.

Dat Clausewitz de politiek aanwijst als beslissende instantie is geen kwestie van wenselijkheid. Het is ook geen normatieve uitspraak. Hij heeft daarvoor andere redenen. De eerste is dat Clausewitz zijn overtuigingen en inzichten bracht in het kader van het Europa van na 1813, het Europa dat gesmeed was door de grote Oostenrijkse staatsman Metternich en in balans werd gehouden door machtsverhoudingen tussen nationale staten. Maar er is toch een tweede meer fundamentele reden. Het is de politiek die geweld tot oorlog maakt en daarmee tot een instrument waarmee beslissingen kunnen worden geforceerd. Oorlog is een vorm van fysiek geweld, maar niet alle vormen van fysiek geweld kunnen we bestempelen als oorlog. Wel kan het geweld dat oorlog heet vele vormen aannemen. Daarom noemt Clausewitz de oorlog een kameleon. Maar de eigenlijke reden waarom fysiek geweld oorlog heet, is dat het gaat om geweld dat zich afspeelt binnen een politiek kader, hoe verborgen ook. Omgekeerd voegen politici zich naar de eigen aard van het instrument. Maar hoe dan ook, oorlog is altijd een vorm van fysiek geweld, dat gehanteerd wordt door staten of door instanties die iets statelijks hebben, omdat ze bijvoorbeeld zelf een staat willen zijn (Israël na 1945 of nu Palestina) of binnen een staat revolutie plegen. De dubbelzinnigheid die zo gecreëerd kan worden, springt in het oog bij de war on terrorism. Na de aanslag van 11 september 2001 wilde men aanvankelijk het woord ‘oorlog’ alleen maar metaforisch toepassen, omdat er geen sprake was van een staat waartegen geweld werd gebruikt, maar van een misdadige terroristische organisatie. Zo omzeilde men netelige kwesties zoals de spelregels die gelden in een oorlog, bijvoorbeeld de regels die gelden voor het behandelen van krijgsgevangenen. Maar een jaar later is deze oorlog tegen terrorisme wel degelijk een oorlog van een staat tegen een staat, van de VS versus Irak. Wat onbeslisbaar bleek tegen Bin Laden kan beslist worden tegen Saddam Hoessein. Het fysiek geweld heeft nu het gezicht gekregen van een ‘echte’ oorlog.


Het resultaat van de analyses van Clausewitz is een definitie van oorlog, die hij benoemt als ‘een wonderlijke drievuldigheid’, waarin het element van gewelddadigheid zich nu eens meer manifesteert in haat en vijandschap, dan weer in het spel van waarschijnlijkheden en zich dan weer als een politiek werktuig onderwerpt aan de berekening van het verstand. Deze betekenislagen zijn niet streng van elkaar onderscheiden. Het kan bijvoorbeeld heel goed gebeuren dat de neiging om alle middelen in te zetten, gedreven door haat, wordt tot politieke wil: Nazi-Duitsland na de val van Stalingrad. Het kan ook gebeuren dat in de veldheer reeds de tendens aanwezig is om over te gaan naar de politieke besluitvorming, zelfs, dat de beide tendensen verenigd zijn in één persoon: Napoleon.
 

Oncontroleerbaar

De stelling dat de oorlog een voortzetting is van de politiek met andere middelen straalt wellicht iets geruststellends uit. Gelukkig houdt de politiek het hoofd koel en zal ze er voor zorgen dat het geweldsinstrument onder controle blijft en gericht wordt op acceptabele doeleinden. Niets is minder waar. Wie de teksten van Clausewitz zorgvuldig leest, zal getroffen worden door zijn heldere visie op juist de eigenzinnigheid van het oorlogsgeweld en het bedreigende karakter ervan. Het inzicht dat de oorlog een eigen dynamiek heeft, een spiraal van geweld wordt, waarin mensen worden meegesleurd en de situatie niet meer in de hand hebben, blijft de dreigende achtergrond. Dat geldt ook voor de mogelijke oorlog met Irak. Niemand verwacht dat het zal gaan om een snelle en definitieve veldtocht met een heldere oplossing. De vrees is altijd aanwezig dat de zaak uit de hand loopt en dat de oorlog onbeheersbaar wordt. En de morele factor is niet steeds een matigende kracht. Integendeel: de gevoelens van haat en vijandschap werken als een blinde natuurdrift, waardoor ‘het oorspronkelijke doel van de hele onderneming verschijnt als iets, dat niet tot de oorlog behoort’.

Dergelijke opmerkingen, die nog met vele andere citaten kunnen worden uitgebreid, dwingen ons om de verhouding tussen oorlog en politiek nog eens kritisch onder ogen te zien. Als we heel sterk de nadruk leggen op de instrumentaliteit van de oorlog, dan beschouwen we als het ware de oorlog als een vanzelfsprekend onderdeel van de politiek. Geduldige lezing van Clausewitz leert ons echter dat de oorlog het andere van de politiek is. Niet: iets anders dan politiek, maar het andere van de politiek. Politiek en oorlog zijn aan elkaar gekoppeld, maar hun verhouding is uiterst gespannen, kan zelfs tot een forse tegenstelling leiden. Toch horen ze bij elkaar.
 
Wat is het nu dat dwingt tot deze spanning en verbinding? Om de vraag een kader te geven is het vruchtbaar om wat specifieker in te gaan op de vraag, wat Clausewitz verstaat onder politiek. Hij geeft een algemene bepaling van politiek, die als een soort vooronderstelling meeklinkt, telkens wanneer hij het woord politiek gebruikt. Slechts één keer is hij daarover expliciet. Politiek is de vereniging en het in balans brengen van alle belangen van een bepaalde samenleving, die een politiek georganiseerde samenleving is. Politiek is de Verwaltung van die belangen, dus het management van die belangen, in het bijzonder tegenover andere staten. De politiek blijkt ook meer te zijn dan alleen het management van nationale belangen. Zij staat ook voor de belangen van ‘de menselijkheid en wat het wijsgerig verstand verder ter sprake zou kunnen brengen’. Maar behalve deze fraaie toegift in de richting van de filosofie en de ethiek, beperkt de betekenis van politiek zich in feite tot wat we er in het dagelijks taalgebruik onder verstaan, met nadruk op de verhouding tussen staten. In dat kader komen het conflict en de oorlog ter sprake. Clausewitz levert ons geen verrassende inzichten, die zijn theorie uitdiepen. Maar hoe komt hij dan aan de sterke overtuiging dat er een nauwe samenhang is tussen oorlog en politiek zoals hij die expliciteert in zijn theorie? Dat er sprake is van een verhouding tussen beide is een triviale opmerking die iedereen kan maken. De vraag is of op dit punt van Clausewitz iets nieuws te leren valt.
 

Wachten

Keren we terug naar wat de kern uitmaakt van de theorie: de factor tijd. De werkelijkheid van de oorlog wordt bepaald door de duur. Een oorlog is een tijd van wachten, van incidenten en van veldslagen. De tijd maakt de oorlog tot iets onbepaalds; de tijd rekt de oorlog uit tot onbepaalde tijd. Deze tijd is niet alleen de tijd van de onbepaaldheid; die tijd is daardoor ook de tijd van het uitstel. De duur stelt het uitstel in en daarmee de onbeslistheid, op militair niveau zelfs de onbeslisbaarheid. De politiek is een noodzakelijk betekenisniveau vanwege de beslissing. Dat de politiek het beslissende niveau is, is voor Clausewitz zonder meer duidelijk. De fundamentele reden daarvoor kan geen andere zijn dan dat de politiek de toekomstdimensie van de tijd open houdt. Politieke beslissingen worden altijd genomen met het oog op de toekomst; zij houden de mogelijkheden voor de toekomst open. Althans; ze zouden de toekomstmogelijkheden open moeten houden (wat lang niet altijd het geval is). De factor tijd smeedt de absolute oorlog om tot een Halbding, en is daardoor de mogelijkheidsvoorwaarde voor de politieke beslissing.

Door de politieke beslissing zelf vindt een nieuwe overgang plaats. Eerst is er de overgang naar het onbesliste en voorlopig (en misschien wel altijd) onbeslisbare. Vervolgens is er de politiek, die het onbesliste en onbeslisbare omsmeedt tot een veelal ongewisse beslissing. Maar die beslissing is van andere aard dan de totale beslissing die aanvankelijk het denken en de fantasie beheerste, de absolute overwinning of nederlaag. De politieke beslissing waagt zich binnen de ruimte van het uitstel. De politiek neemt beslissingen met het oog op een houdbare toekomst en weet tegelijk dat zij een provisorisch karakter hebben. De onbeslistheid maakt de politieke beslissing contingent en geeft haar een grote marge van onzekerheid.

Maar dat maakt een beslissing nog niet tot een politieke beslissing. Morele beslissingen kleeft een zelfde onzekerheid aan. De onzekerheid waarmee de politiek van doen heeft, heeft een specifiek karakter. Politieke beslissingen sturen de fundamentele onzekerheid, die alle beslissingen in de menselijke aangelegenheden aankleeft, in de richting van een strategie tegen bedreigingen van buiten. Een politieke entiteit, een staat, heeft het recht om zelf beslissingen te nemen met het oog op zijn toekomst. In die beslissingen verzekert de staat zichzelf tegelijk van de mogelijkheden om zich te verdedigen tegen bedreigingen van buitenaf.

Het specifieke element dat het politieke handelen kenmerkt is de strategische calculatie, die erin is meegegeven. De oorlog dringt door tot in de kern van de politiek als het andere van de politiek; want politiek is niet eo ipso geweld; zij houdt rekening met de mogelijkheid. Zij is vanaf het eerste moment strategisch. De strategische opzet, die van meet af aan in de politiek geïncorporeerd is, maakt de oorlog tot een voortzetting van de politiek.
 

Colin Powell over Clausewitz

‘De wijze Pruis Clausewitz heeft me wakker geschud. Zijn boek over oorlog, 106 jaar geschreven voor ik werd geboren, was een lichtbundel uit het verleden, die nog steeds hedendaagse militaire dilemma’s verlicht. “Niemand begint een oorlog, of in ieder geval zou een verstandig mens dat niet doen”, schrijft Clausewitz “zonder eerst duidelijk te weten wat hij met de oorlog wil bereiken en hoe hij dat wil bereiken.” Vergissing nummer één in Vietnam. Die leidt naar regel nummer twee van Clausewitz. Politieke leiders moeten de doelen van een oorlog bepalen, terwijl legers die doelen bereiken. In Vietnam leken ze naar elkaar te kijken voor antwoorden die nooit kwamen. Tenslotte moet het volk achter een oorlog staan. Omdat zij de rijkdommen en de zoons verschaffen, en tegenwoordig ook de dochters, moeten zij er van overtuigd zijn dat de opoffering terecht is. Clausewitz’ grootse les voor mijn beroep is dat de soldaat, ondanks al zijn patriottisme, dapperheid en vaardigheden, slechts één poot vormt van een driehoek. Zonder alle poten – de militairen, de regering, en het volk – kan de onderneming nooit slagen.’ (My American Journey, autobiografie van Powell)