Er zitten gaten in onze taal. Voor niet alles bestaat een woord. In het Nederlands hebben we de woorden verspríngen en vérspringen, maar merkwaardig genoeg enkel verdénken en niet vérdenken – terwijl we dat laatste juist zo nodig hebben.
Verdénken is een goed begin. Het verwijst niet enkel naar argwaan of wantrouwen (‘ik verdenk je van oneerlijke praktijken’), maar ook naar gezonde achterdocht. Alle denken begint met verdenken: iets niet helemaal vertrouwen, vooral je eigen overtuigingen niet. Waarom ben ik eigenlijk zo overtuigd van wat ik denk?
Maar daarnaast is er ook vérdenken nodig, naar het heden kijken vanuit de verre toekomst en vanuit het verre verleden. Waar komen we vandaan en waar willen we heen? Het is ook vérdenken in de ruimte – voorbij geografische grenzen of sociale bubbels. Denken is meer dan filosofie en filosofie is meer dan westerse filosofie. Om de grilligheid van deze tijd het hoofd te bieden hebben we alle wijsheid nodig die de mensheid ooit heeft voortgebracht: niet-westerse wijsbegeertes, maar ook spirituele, literaire en artistieke tradities, naast wetenschappelijke, collectieve en praktische vormen van denken. Om nog maar te zwijgen over de intelligentie van de natuur. Slijmzwammen leggen netwerken aan die ons helpen om slimme metronetwerken te bedenken. Dat is pas vérdenken.