Home Tu Weiming: ‘Iedereen kan een wijze zijn’
Identiteit Niet-westerse filosofie Vrijheid Waarheid

Tu Weiming: ‘Iedereen kan een wijze zijn’

Tu Weiming, de Chinese neoconfucianist, over menswording en de zoektocht naar wijsheid. ‘Cruciaal voor het mens-zijn is een innerlijke beslissing: we zijn pas door onze wil.’

Door Florentijn van Rootselaar op 22 augustus 2016

Tu Weiming filosoof neo confucianist China beeld Maurits Giesen

Tu Weiming, de Chinese neoconfucianist, over menswording en de zoektocht naar wijsheid. ‘Cruciaal voor het mens-zijn is een innerlijke beslissing: we zijn pas door onze wil.’

Cover van 09-2016
09-2016 Filosofie magazine Lees het magazine

De oerknal. 13,8 miljard jaar geleden. Uit een enorm heet punt met een oneindig grote dichtheid ontstaat het heelal. Ons zonnestelsel met de aarde volgt zo’n 9 miljard jaar later; dan komen de dieren en uiteindelijk de mens: een product van louter willekeur – hij had er net zo goed niet kunnen zijn. Er is geen God, geen groter plan – geen intelligent design – dat alles een zin geeft, geen bijzondere rol voor de mens. Is het leven daarmee zinloos?

Tu Weiming, een van China’s grootse filosofen, komt tijdens ons gesprek twee keer terug op de oerknal, en de evolutie van de soorten – juist om te laten zien waar de zin van het leven in schuilt. Hij noemt de mens een wezen dat verbonden is met de Big Bang – op intieme wijze zelfs; we zijn geworteld in de natuur, en die zullen we ook nooit verlaten. De aarde is heilig, concludeert hij – een uitgangspunt dat is geworteld in de eeuwenoude ideeën van Confucius, de befaamde Chinese filosoof wiens werk Tu probeert voort te zetten. Tu’s motto: we moeten de aarde trouw blijven.

Maar daarmee is niet alles gezegd. Tu: ‘We vallen als mens nooit samen met de natuur. We zijn meer dan een evolutionair proces, we zijn meer dan ons brein, we zijn meer dan een genenpool.’ Dat is de paradox – een van de vele – waar het confucianisme om draait, en waar volgens Tu zelfs de zin van alles in schuilt: ons leven is in het beste geval een voortdurende zelftransformatie, een zoektocht naar een beter leven, een perfectionering van alles wat de natuur en onze afkomst ons gegeven hebben. Die verandering is mogelijk als we een connectie aangaan met iets hogers – met Ti’en in het Chinees, een woord dat vaak wordt vertaald als ‘hemel’, al blijkt Ti’en toch iets heel anders dan het baldakijn uit het christendom.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Geduldig gidst Tu – die voor een lezing in het kader van het Holland Festival in Nederland is – je over het kronkelige pad van het neoconfucianisme. Eenvoudig is het niet. En als we het dan nog niet snappen, zit naast hem, aan een tafeltje in het Muziekgebouw aan het IJ in Amsterdam, zijn vrouw. Haar ogen zijn gesloten, af en toe maakt ze een aantekening: Chinese letters op een bierviltje. Ze schuift het viltje een paar keer naar hem, want hij heeft de vraag nog niet goed beantwoord, zegt ze lachend naar de interviewer.

Tu Weiming werd geboren in China, bestudeerde daar jarenlang het confucianisme, maar ging naar de VS om zich verder te verdiepen in de filosofie. Hij kreeg een aanstelling als hoogleraar aan Harvard, waaraan hij nog steeds verbonden is. Toch is China tegenwoordig weer zijn thuisbasis: hij begon aan de universiteit van Peking een onderzoekscentrum voor humanistische studies, waar hij de belangrijkste leerstoel bekleedt. 

1. De mens is geworteld in de Big Bang, maar dat is niet het hele verhaal

Tu: ‘We worden geen mens door ons over te leveren aan de krachten van de natuur. Cruciaal voor het mens-zijn is een innerlijke beslissing. We zijn pas door onze wil. De wil om iemand te zijn. Alleen al die wil verandert ons.

De eerste vraag die de mens stelt, die de mens zou moeten stellen – zo zie je ook bij kinderen van een jaar of vijftien – is wie hij wil worden. Die vraag komt niet van buiten, die is niet gedicteerd door ouders of leraren. Het is iets wat je zelf voelt. Je bent dus niet louter overgeleverd aan krachten van buiten. De vraag is: moet ik een exemplarisch persoon leren worden, een diepzinnig persoon, moet ik me erop richten een wijze te worden?’

Het confucianisme leert dat de mens steeds verdere stappen kan zetten op weg naar zelfverbetering, zegt Tu. Uiteindelijk is het confucianisme een ethische theorie, waarin de mens deugden ontwikkelt zoals naastenliefde. ‘Een diepzinnig persoon begrijpt wat moreel is, de kleine mens begrijpt alleen maar waar hij van profiteert.’ Maar die zelfverbetering maakt de mens zeker niet alleen een brave en buigzame Hendrik. Integendeel, juist dankzij de steeds grotere spirituele ontwikkeling kan de mens een charisma krijgen waarmee hij anderen kan beïnvloeden. Niet op een harde, maar op een zachte en des te effectievere manier. 

Tu zegt het zo: ‘Als het innerlijk straalt, noem je iemand een mooi persoon. Als de straling anderen inspireert, noem je hem groot; als die inspiratie leidt tot verandering bij anderen – als het een gevoel geeft van warmte en vertrouwdheid en niet van druk –, dan noem je iemand wijs. Als je niet kunt begrijpen waarom de veranderende kracht zo groot is, noem je iemand spiritueel. Goed, waar, mooi, groot, wijs, spiritueel – je gaat steeds dieper.’ 

Als je zo denkt, zegt Tu Weiming, verandert het beeld dat je hebt van onze identiteit. Je moet de mens niet zien als een statische structuur, maar als een dynamisch proces. ‘Ons zelf ontwikkelt zich voortdurend, als een stroom. Je leert jezelf beter kennen, je ontdekt jezelf, je realiseert jezelf – dat stopt nooit.’ 

Hoe verander je, hoe word je een beter mens? Alleen al de beslissing om iemand te zijn transformeert ons, zo leerde Tu Weiming door Confucius te bestuderen. Confucius’ meest geliefde student was Yan Hui, een man zonder duidelijke verdiensten: hij had geen invloed, geen macht of rijkdom. Toch zag Confucius in hem de belichaming van Ren, van menselijkheid. Hij had sympathie, empathie en compassie met de wereld, met de mensen om hem heen. Meer dan wie ook richtte Yan Hui zich erop wijs te worden. Die betrokkenheid, die wil om de meest verfijnde mens te worden – dat is op zichzelf een kracht, nog los van het resultaat dat je bereikt.’ 

Hoezeer we ons ook inzetten voor die transformatie, het allerhoogste is nooit te bereiken. ‘Iedereen is een potentiële wijze, niemand is een wijze. Het leven is een strijd om die breuk te overwinnen, tussen mogelijkheid en werkelijkheid, tussen ideaal en wereld.’  

2. De hemel

Tu Weiming gaat een stap verder – een lastig te volgen stap misschien voor de seculiere westerling. Hij introduceert een nieuw concept: Ti’en, of ‘hemel’. Maar al snel wordt duidelijk dat die hemel waarschijnlijk iets heel anders is dan de hemel zoals wij die kennen, al blijft het moeilijk om uit te leggen wat het precies is. Na het interview probeert de vrouw van Tu het begrip te verduidelijken: ‘Het is geen plek, maar hij bestaat wel echt, zeker. De natuurwetten gelden er ook. Misschien is dit duidelijk: het is een plek van louter creativiteit.’

Belangrijk is in elk geval de relatie die je als mens hebt met die hemel. In onze steeds verdergaande ontwikkeling, van zelf naar lokale gemeenschap naar wereld, laten we ons inspireren door een plek die de transformatie mogelijk maakt. Die ons steeds verder laat stijgen. Dat is de hemel. ‘In ons oneindige vermogen tot zelfverbetering gaan we een oprechte dialoog aan met de hemel, met dat wat ons overschrijdt, met het transcendente.’ 

Die hemel hebben we nodig om te ontkomen aan ons beperkte zelf. ‘Als je alleen maar geworteld bent, slaag je er niet in jezelf te realiseren. Ik moet mijzelf realiseren in harmonie met de familie, maar als ik niet verder kan kijken dan de eigen familie lijd ik aan nepotisme. Jezelf zijn betekent afscheid nemen van bekrompenheid, nationalisme en zelfs antropocentrisme – de gerichtheid op de mens. Die beperken ons maar.

Dat gaat zelfs zover dat je richting het hemelse denkt. Je beweegt je buiten de mens, buiten antropos. Daarom noem ik dat project van menswording ook antropokosmisch. Je overwint niet alleen het egoïsme, je overwint zelfs een bepaald territorium, een gemeenschap, en je overwint uiteindelijk de mens. 

Je bent wel een mens, maar je realiseert je dat je ingebed bent in een groter geheel, dat je verbonden bent met alles – met de dingen, de dieren, de natuur, de lucht, de aarde. Daar ga je in op. Dat is de spiritualiteit van het confucianisme.’

3. Terug naar de aarde 

En daar is weer een paradox: het gaat erom te ontkomen aan je wortels, naar iets hoger te streven. Je te verbinden met iets hogers. Maar… In die zoektocht blijf je volgens Tu de aarde trouw. ‘Hoe steviger de banden met de hemel worden aangehaald, hoe vaster de grond onder je voeten. Want juist in die banden die we hebben met alles waar we uit voortkomen schuilt al ruimte voor transcendentie. Als je om je heen kijkt, zie je dat hogere in de wereld zelf.’

Om die transcendentie te beschrijven gebruikt Tu een begrip dat hij ontleent aan de Duitse filosoof Hegel: ‘immanente transcendentie.’ Er is geen hogere God die buiten de wereld alles een zin verschaft, de wereld zelf blijkt transcendent te zijn, als je je maar verbindt met die hemel. Het seculiere zelf blijkt heilig, de wereld zelf is intrinsiek betekenisvol. ‘Op aarde zul je het moeten zoeken. Onze spirituele transformatie is geen afscheid van wie we zijn, maar een reis naar het binnenste van onszelf. In die zoektocht richt je je als mens op de hemel, maar je verfijnt je steeds meer als mens. Je hebt een punt nodig waar je je op richt; daardoor kun je jezelf cultiveren.’ 

Die zoektocht naar een ander, authentieker leven vindt dus op een heel andere manier plaats dan we in het Westen gewend zijn, waarschuwt Tu. ‘Jezelf zoeken betekent dus allesbehalve breken met de traditie. In de westerse traditie bestaat het idee van zelfvervolmaking als een bevrijding van een traditie die je beperkt, als het verwerven van ongebondenheid, of in meer spirituele tradities als een inkeer in jezelf en een afscheid van de wereld. Terwijl het bij Confucius gaat om een verdieping van je afkomst, van de traditie waartoe je behoort.’

4. De hemel van Tu 

‘Die hemel is niet alleen maar iets wat we kunnen aannemen, en misschien observeren. Mensen zijn net zo goed deelnemer aan de werken van de hemel’, zegt Tu alsof het niets opmerkelijks is. ‘Een mens kan een drie-eenheid vormen met hemel en aarde. De mens is zo niet alleen een creatuur, een schepsel. De mens draagt actief bij aan de creatie van de kosmos. Hij is een cocreator.’

Een voorbeeld, alstublieft, het is tijd voor een voorbeeld. Tu: ‘Neem nu het verhaal van Yu, een typisch confucianistische mythe, vergelijkbaar met het Bijbelse verhaal van Noach, al koos hij voor een heel andere oplossing. Yu zag zich voor een enorme opgave gesteld: hoe moest hij een eind maken aan de overstromingen, de eindeloze waterstromen die zijn vader tevergeefs had geprobeerd in te dammen? Yu koos een andere oplossing dan Noach: hij bestudeerde, bijna als een moderne onderzoeker, de waterstromen, het terrein. Vervolgens mobiliseerde hij dankzij zijn charisma een geweldig grote groep, zo’n 300.000 mensen. Door zijn wijze lessen kon hij zoveel mensen inspireren om de uitdaging aan te gaan.

Hij nam afscheid van zijn vrouw en zei dat hij niet wist wanneer hij terug zou komen. In een periode van dertien jaar passeerde hij minstens drie keer zijn huis, maar hij ging niet naar binnen, omdat hij volledig toegewijd was aan zijn taak; vlak na zijn vertrek werd zijn zoon geboren, die hij pas na al die jaren weer terug zou zien. Anders dan zijn vader bouwde hij geen dammen. Vanwege zijn studie van het water koos hij ervoor irrigatiekanalen aan te leggen die het overtollige water afvoerden naar de velden; ook baggerde hij alle rivieren uit. Uiteindelijk werd de vloed gekanaliseerd door een irrigatiesysteem waar iedereen van profiteerde. Dit model zou de basis vormen voor Xia, de eerste Chinese dynastie. Voor het eerst kwam China tot bloei, aan de oevers van de grote rivieren.’

Het verhaal van Yu zou een grote invloed hebben op China. In een simpeler vorm – als het verhaal van de gekke oude man die bergen wist te verplaatsen – werd het de favoriete allegorie van Mao. Die waardeerde de zelfopoffering, de discipline, het geduld, het charismatisch leiderschap, de technologie en de massamobilisatie. Maar, zegt Tu, hij liet ook iets weg: de band met de hemel, en ook de band met de natuur. Hij vatte het verhaal louter instrumenteel op.

Hoe zien de confucianisten het verhaal? Het uitganspunt is hier dat de werkelijke creativiteit van hemel en aarde scheppend is, zegt Tu, en niet destructief. ‘Overstromingen hoef je niet te accepteren, die zijn onnatuurlijk. Mensen zijn verantwoordelijk voor het oplossen van problemen, gezegend door de hemel.’ 

Het verhaal leert ons ook iets belangrijks over de hemel, over de bijzondere band tussen hemel en mens. ‘De hemel is omnipresent en alwetend, maar niet omnipotent. Mensen moeten bijdragen aan de grote werken van de hemel.’ Op die manier draagt de mens bij aan de kosmos, aan een hogere orde.

Met zo’n belangrijke rol zou je het als mens snel hoog in de bol kunnen krijgen. Maar, waarschuwt Tu, dit idee is geen oproep tot hybris, tot menselijke overmoed. De natuur van de mens is hem immers gegeven door de hemel, hij moet bescheiden zijn. ‘De Tao kan de mens niet groot maken, zo zeggen ze in het taoïsme; mensen kunnen de Tao groot maken. Hoe meer we weten over de grootsheid van de hemel, hoe meer we eraan bijdragen, hoe meer we beseffen hoe weinig we vermogen, en hoe weinig we weten.’

5. De aarde van Tu

Waar voert het confucianistische pad uiteindelijk heen: naar wijsheid, naar inzicht, naar authenticiteit? Of misschien ook naar een band met anderen, een band met de wereld, met de natuur, met de dingen, een strijd voor een betere wereld? Gaat het – kortom – om het ik, of om de wereld?

Het gaat daar allemaal om, benadrukt Tu. De weg mag lijken op een zoektocht naar het ware zelf, misschien als een morele verfijning. Maar in die zoektocht, zo maakte de mythe van Yu ook duidelijk, richt je je op anderen, op een betere wereld, een betere kosmos. ‘De werkelijk toegewijde confucianist moet resoluut en dapper zijn. De last die hij draagt is zwaar. Hij draagt in z’n eentje de mensheid, en de weg die hij moet afleggen is zijn eigen leven. Confucius zegt dat als we onszelf volledig realiseren, de wereld humaan zal worden. Iets soortgelijks vind je bij Karl Marx: de vrijheid van het individu is voor hem het vertrekpunt voor de vrijheid van de wereld. De waardigheid van de mens is dus een voorwaarde voor de menselijkheid van de wereld. Een schijnbaar innerlijke zoektocht naar een innerlijke waarheid leidt tot een verandering van de gemeenschap, van de politiek en de natuur. Een diepzinnig persoon zet zelfs de hemel in beweging.’