Ware rijkdom is meer dan geld – Xenophon (ca. 430-355 v.Chr.)
‘Zelfs geld is geen rijkdom als de eigenaar niet weet hoe hij het moet gebruiken,’ luidt een uitspraak van Socrates. Of beter gezegd: van Socrates zoals hij in de dialoog De econoom (ca. 362 v.Chr.) wordt gepresenteerd door zijn leerling Xenophon. Net als de late Plato gebruikt Xenophon zijn leermeester als spreekbuis voor zijn eigen filosofie.
In De econoom laat Xenophon de niet bepaald vermogende Socrates in gesprek gaan met de schatrijke Kritobulus. Hun dialoog draait om de verhouding tussen geld, rijkdom en geluk. Zoals gebruikelijk doet Socrates provocatieve uitspraken: ‘Ik beschouw mijzelf als iemand die niet meer welstand nodig heeft, maar jij, Kritobulus, lijkt heel erg arm. Er zijn momenten dat ik medelijden met je heb.’ Als zijn gesprekspartner schamper reageert, stelt Socrates: ‘Ik heb jouw medelijden niet nodig, want ik heb genoeg om in mijn behoeften te voorzien.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Anders dan Kritobulus omschrijft Socrates rijkdom niet als veel geld hebben, maar als alles wat het menselijk geluk verhoogt, zoals vrienden hebben. Bovendien stelt Socrates dat ook een vermogend iemand niet per se rijk hoeft te zijn. Als een rijkaard zijn geld niet verstandig gebruikt en het enkel oppot, kun je hem arm noemen. Zo iemand wordt namelijk geregeerd door negatieve emoties, zoals begeerte naar nog meer geld of de angst om zijn vermogen te verliezen. Kortom, door zaken die volgens Xenophon het geluk niet bevorderen. Opvallend genoeg kom je deze opvatting overigens ook tegen in het oude China. De taoïstische filosoof Lao Zi stelt: ‘Wie weet dat genoeg genoeg is, heeft altijd genoeg.’ Daarom kun je beter wat minder geld hebben en dat goed gebruiken om in je behoeften te voorzien dan je als rijkaard aan je vermogen kluisteren.
Schaf het privébezit af – Karl Marx (1818-1883)
De grootste criticaster van geld en de impact ervan op het menselijk leven is Karl Marx. Deze buitengewoon invloedrijke Duitse filosoof stelt dat geld in de middeleeuwen een ruilmiddel was, maar in de moderne tijd een machtsmiddel werd. In Het kapitaal (1867) beweert hij dat geld mede dankzij de industriële revolutie een doel op zich is geworden. Mensen gebruiken hun kapitaal niet om in hun behoeften te voorzien, maar om nog rijker te worden: ‘Om geld te vergaren heb je geld nodig.’ Door de manier waarop de mens sinds de moderne tijd geld gebruikt, wordt de kloof tussen rijk en arm steeds groter.
Marx werkt zijn filosofie over het verschil tussen arm en rijk verder uit in zijn theorie over werk. Hij ziet de mens als een werkend dier of animal laborans. Sterker nog: door te werken verwezenlijken wij onszelf. Maar voor de fabrieksarbeider uit Marx’ tijd was hier geen sprake van: veelal voerde hij als een robot telkens dezelfde handelingen uit. Dit is mooi verbeeld in de film Modern Times (1936), waarin Charlie Chaplin een fabrieksarbeider speelt die door een lopende band wordt meegesleurd.
Volgens Marx raakt de arbeider van zijn werk vervreemd; hij is een klein radertje in een enorme productieketen en heeft geen band met het eindproduct waar hij een bijdrage aan levert. Bovendien krijgt hij veel te weinig betaald. Hij is een slaaf van de kapitaalkrachtigen, die alle productiemiddelen in handen hebben.
De enige uitweg uit deze ongelijkheid is privébezit afschaffen. Opvallend genoeg pleit Marx dus niet voor het afschaffen van geld als ruilmiddel. Het gaat hem in de eerste plaats om de desastreuze rol die het kapitaal volgens hem in onze levens speelt. Hoewel zijn ideeën tot nu toe nooit echt zijn gerealiseerd, blijft Marx’ utopische gedachte inspirerend: kunnen we zonder privébezit?
Het gaat niet om kopen, maar om geven – Marcel Mauss (1872-1950)
Is geld de enige manier om een economie draaiende te houden? Zeker niet, stelt socioloog Marcel Mauss in zijn Essay over de gift (1925). Archaïsche economieën, zoals die van de Polynesiërs, draaiden namelijk niet om geld, maar om de uitwisseling van giften. Deze geschenkeneconomie houdt niet in dat je allerlei dingen gratis krijgt: een gift veronderstelt een tegengift. Het gaat bij de Polynesiërs dus niet om geld waarmee je dingen koopt en verkoopt, maar om de dynamiek van geven en teruggeven. In dit giftennetwerk draait de hele samenleving mee.
Mauss benadrukt dat het bij de Polynesiërs frappant genoeg zinloos is om je rijkdom op te potten. Daarmee snijd je jezelf namelijk af van de geschenkeneconomie, die wel degelijk om aanzien draait. De ideale manier om prestige te verwerven is door gul te geven, omdat anderen je dan dankbaar zijn. Bij bepaalde stammen van inheemse Amerikanen bestond er overigens een op het eerste gezicht bizarre manier om aanzien te vergroten: een wedstrijd in het vernietigen van rijkdom. Degene die zo veel mogelijk van zijn kostbare bezittingen durfde te verwoesten, steeg in de sociale hiërarchie. In onze moderne maatschappij is geen equivalent van dit gebruik te vinden – bankiers steken niet snel geld in brand.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat Mauss de traditionele gifteneconomie als spiegel ophoudt voor het Westen. Door het gebruik van geld hebben we de neiging om alles uit te drukken in rendement, wat de sociale cohesie niet ten goede komt. Mensen met geld kunnen meedoen met de economie, terwijl de armen worden buitengesloten. Daarom vindt Mauss het onder andere een goed idee als rijken een deel van hun vermogen weggeven aan de gezondheidszorg. Een ideaal dat we nu deels hebben gerealiseerd met de verzorgingsstaat.
Doneer zoveel je kunt – Peter Singer (1946)
Moet je al je geld zelf houden? Of juist structureel een percentage weggeven? Stel dat je de tweede optie aantrekkelijk vindt, hoe zet je je vrijgevigheid dan in? Hoeveel moet je weggeven? En hoe zorg je ervoor dat jouw centen echt bij de mensen terechtkomen die ze nodig hebben? De hedendaagse Australische filosoof Peter Singer heeft een antwoord op al deze vragen: word effectief altruïst!
Effectief altruïsme veronderstelt dat de mens met donaties daadwerkelijk het leven van anderen kan verbeteren. Volgens Singer kunnen we door rationeel te denken bepalen hoe we het effectiefst voor anderen kunnen zorgen. Hij baseert zijn ideeën op het utilisme. Deze in de verlichting ontstane ethische stroming stelt dat de mens een wezen is dat genot najaagt en pijn vermijdt. Het belangrijkste ethische principe van de utilisten luidt: maak zo veel mogelijk mensen zo gelukkig mogelijk. Maak je meer mensen op aarde gelukkig door jouw geld op de bank te houden? Of door een substantieel deel van je inkomen over te maken aan hulp- en noodfondsen? Volgens Singer is de keuze snel gemaakt. De meest rationele en dus effectieve manier om met geld om te gaan is om zoveel weg te geven als je kunt. Zelf geeft hij het goede voorbeeld en doneert hij een groot deel van zijn inkomen aan goede doelen.
Een veelgehoord bezwaar tegen Singers effectief altruïsme is dat je met arme mensen aan de andere kant van de wereld geen band hebt. Volgens de filosoof begrijp je dan echter niets van zorgen voor de ander: ‘Het gaat erom dat we verder kijken dan de belangen van onze eigen maatschappij. Hongersnood voorkomen is net zo belangrijk als het handhaven van de normen in ons eigen land.’ Als iedereen achter deze opvatting stond, zou armoede snel uit de wereld verdwijnen. Singer benadrukt dat we hier en nu een begin kunnen maken met deze utopie: ons geld kan wonderen doen.
Meer lezen over waarde en zingeving? Bestel nu de speciale uitgave Omdat je het waard bent.