Home Spel van een goddelijke gamer
Mens en techniek

Spel van een goddelijke gamer

We leven in een vernuftig computerspel, beweren uitvinders en computerwetenschappers. Ze laten weinig heel van ons alledaagse wereldbeeld. Als troostprijs brengen ze wel de gesplitste paden van wetenschap, technologie, filosofie en religie weer samen.

Door Hans Plets op 06 januari 2020

Spel van een goddelijke gamer

We leven in een vernuftig computerspel, beweren uitvinders en computerwetenschappers. Ze laten weinig heel van ons alledaagse wereldbeeld. Als troostprijs brengen ze wel de gesplitste paden van wetenschap, technologie, filosofie en religie weer samen.

Cover van 01-2020
01-2020 Filosofie magazine Lees het magazine

‘U bestaat niet echt.’ Een beetje filosoof sla je niet meteen uit het veld met zo’n uitspraak. Plato (ca. 427-347 v.Chr.) vertelt ons in zijn grotallegorie dat de waarneembare wereld niet meer is dan een onvolmaakte afspiegeling van de ware werkelijkheid; Descartes (1596-1650) durft in Discours de la méthode aan het bestaan van alles te twijfelen; volgens George Berkeley (1685-1753) bestaan objecten niet onafhankelijk van de geest.

Wetenschappers krijgen het doorgaans op hun heupen van dit soort filosofische bespiegelingen. Terwijl zij met bloed, zweet en tranen wiskundig complexe modellen en theorieën ontwikkelen die langzaam krediet opbouwen door strenge empirische tests te doorstaan, bedenken filosofen vanuit hun comfortabele leunstoel bij het knapperende haardvuur de gekste concepten, zonder zich ook maar een moment te bekommeren om de vraag of ze overeenkomen met de werkelijkheid.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het is dan ook opmerkelijk dat de meest recente versie van de stelling ‘U bestaat niet echt’ juist uit de hoek van de wetenschap komt. De claim luidt dat onze fysieke werkelijkheid, met inbegrip van onszelf, het resultaat is van een computersimulatie. Net zoals wij een hele virtuele werkelijkheid neerzetten in spelletjes als Fortnite of Grand Theft Auto, zouden we zelf het resultaat zijn van een simulatie, ontworpen door wezens waar we verder niets over weten.

Triljoenen werelden

De rekenkracht van onze computers blijft maar toenemen. In een game als No Man’s Sky kun je maar liefst 18 triljoen planeten verkennen. Andere games zijn zo fotorealistisch dat spelers nauwelijks nog verschil zien met de werkelijkheid. Als we in dit tempo verdergaan en ook onze andere zintuigen betrekken in deze virtuele werelden, bereiken we binnen afzienbare tijd het punt waarop reëel en virtueel niet meer van elkaar te onderscheiden zijn. En als het een beetje opschiet met de kwantumcomputer ligt dat punt niet eens zo ver in de toekomst.

Wanneer het technisch mogelijk is om een werkelijkheid als de onze te simuleren, zo luidt de claim, dan zal de mens er meteen een heleboel ontwerpen, met als resultaat één ‘echte’ werkelijkheid (‘basiswerkelijkheid’) en een groot aantal virtuele werelden. Dat maakt de kans dat wijzelf het resultaat zijn van een simulatie beduidend groter dan de kans dat wij net díé wezens uit de basiswerkelijkheid zijn die als allereerste een werkelijkheid simuleren.

Straks zijn reëel en virtueel niet meer van elkaar te onderscheiden

Dit statistische argument vormt de basis van de simulatiehypothese: het vermoeden dat wij in een virtuele werkelijkheid leven. Het staat beschreven in de baanbrekende publicatie ‘Are We Living in a Computer Simulation?’ uit 2003 van de Zweedse filosoof Nick Bostrom.

Of gaan we hier iets te snel? Er bestaat immers een cruciaal verschil tussen ons en de spelers in onze games: wij hebben zelfbewustzijn en zij niet. Maar daar hebben de aanhangers van de simulatiehypothese een oplossing voor. Zij gaan ervan uit dat een voldoende nauwkeurig model van onze hersenen volstaat om bewustzijn te verkrijgen. Neurowetenschappers zijn er nog niet uit of dit klopt, maar het is een aanname die we niet zomaar kunnen weglachen.

Dus als we het statistische argument aanvaarden en aannemen dat bewustzijn een bijproduct is van complexe informatie, houdt niets ons nog tegen om te denken dat we een virtueel bestaan leiden, net zoals technologen en futuristen als Elon Musk en George Kurzweil dat geloven. Volgens Musk is de kans dat we in de basiswerkelijkheid leven, en dus niet in een simulatie, maximaal 1 op 1 miljard. Stephen Hawking hield het op een kans van 50 procent, terwijl de Bank of America in een rapport uit 2016 in alle ernst aan haar klanten liet weten dat ze tussen 20 procent en 50 procent kans hebben om in een simulatie te leven.

Korreltjes

De simulatiehypothese kan ook op bijval rekenen van een aantal theoretisch natuurkundigen. Onder hen rijpt het inzicht dat we met elementaire deeltjes zoals quarks en elektronen nog niet de meest fundamentele laag van de werkelijkheid hebben blootgelegd. Mogelijk is de fysische werkelijkheid uiteindelijk terug te voeren tot informatie, die ook de basis vormt van een computersimulatie. Wat is dan nog het verschil met een gedigitaliseerde werkelijkheid, de wereld van informatie die uit je computersimulatie rolt?

Verder vertelt de hedendaagse natuurkunde dat ruimte en tijd geen continuüm vormen, zoals Newton dacht en vrijwel iedereen in het dagelijks leven aanneemt, maar een korrelige structuur vertonen. Er zou namelijk een minimale eenheid van lengte en tijd bestaan. Dat geeft de werkelijkheid dezelfde roosterstructuur als een computersimulatie.

De kans is groot dat we zelf het resultaat zijn van een simulatie

De kwantumfysica draagt eveneens zijn steentje bij. De wereld van het allerkleinste zit vol onbepaaldheden en waarschijnlijkheden, die pas verdwijnen wanneer iemand een meting verricht. Wetenschappers en filosofen proberen al decennia te achterhalen wat dit over de structuur van de werkelijkheid zegt. Misschien ligt de oplossing in de simulatietheorie. Want hoe geavanceerd de ontwerpers van onze simulatie ook zijn, ze lopen hoe dan ook aan tegen een eindige rekenkracht. Daarom is het aannemelijk dat de bouwers van de simulatie dezelfde techniek toepassen als de makers van games: alleen het gebied waar de actie zich afspeelt bereken je in detail. Van wat verder weg ligt hou je de resolutie laag.

Vertaald naar de kwantumfysica betekent dit laatste dat je de microwereld van elektronen en andere deeltjes in een onbepaalde toestand houdt, totdat de focus naar het gebied van lage resolutie verschuift, want dan heb je meer detail nodig. Dit laat zich in de kwantumfysica vertalen als de overgang van onbepaalde naar bepaalde toestanden. Deze vreemde eigenschap van de kwantumfysica is in de simulatiehypothese niet meer dan een handigheidje om zuinig om te springen met je rekenkracht. Om een bepaalde toestand te verkrijgen, moet het programma aan het rekenen slaan.

Sommige natuurkundigen ontwikkelen intussen strategieën om experimenteel uit te maken of we in een simulatie leven, al is het nog maar de vraag of we ooit uitsluitsel zullen krijgen. Want als onze ontwerpers ons echt overklassen, lijkt het onwaarschijnlijk dat we hun te slim af kunnen zijn.

Computergestuurde prikkels

Vanuit filosofisch oogpunt wordt het pas echt boeiend wanneer we kijken welke voorstelling wetenschappers zich maken van de mens in een gesimuleerde werkelijkheid. Dan moeten we kiezen tussen twee mogelijkheden: naar analogie met onze eigen games zijn we wel of niet ‘speelbare personages’.

In het eerste geval zit er achter een personage een echt wezen. Dat wezen kunnen we zelf zijn, zoals het geval is in de film The Matrix. Daarin liggen lijven massaal gekoppeld aan apparatuur, waarvan ze computergestuurde prikkels ontvangen. Daardoor krijgen ze ervaringen, die radicaal kunnen verschillen van de basiswerkelijkheid. Zo lijkt het voor personen of ze ‘gewoon’ over straat lopen.

De simulatiehypothese spoort met het idee van een onsterfelijke ziel

Op deze invulling zijn allerlei variaties mogelijk en het personage en de ‘echte’ persoon hoeven niet dezelfde te zijn. Rizwan Virk, die computerwetenschappen studeerde aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT) en zelf enkele populaire computergames ontwikkelde, heeft de mogelijkheid van speelbare personages uitgewerkt in zijn boek The Simulation Hypothesis, dat in 2019 verscheen.

Nick Bostrom kiest voor de tweede optie, met niet-speelbare personages. Daarin zet een beschaving bijvoorbeeld als een soort archeologisch projectje een vooroudersimulatie op om na te gaan hoe de verre voorvaderen leefden. Of de ontwerpers willen een concreet probleem aanpakken, zoals klimaatverandering, en draaien daarom een aantal simulaties om te zien hoe verschillende scenario’s uitpakken. In die scenario’s zijn de personages volstrekt kunstmatig; er zit geen echt persoon achter. Dat maakt deze vorm van de simulatiehypothese de radicaalste.

Beide mogelijkheden sluiten elkaar overigens niet uit: er is een virtuele werkelijkheid denkbaar met een mix van speelbare en niet-speelbare personages, zoals in onze eigen computergames.

Lessen

In The Simulation Hypothesis schrijft Virk: ‘De simulatiehypothese bundelt verschillende draadjes van de zoektocht naar kennis of de ultieme waarheid, een zoektocht die zich niet beperkt tot wetenschap, maar ook filosofie en religie inhoudt.’ Het zou daarom weleens precies het antwoord kunnen zijn dat één enkel kader aanreikt, een coherent model dat wetenschap en religie samenbrengt.

We illustreren dit aan de hand van enkele spirituele en religieuze inzichten waarvoor Virk een overeenkomst ziet met zijn invulling van de simulatiehypothese:

1.    De wereld is ontworpen door een Schepper
In de simulatiehypothese is onze wereld het resultaat van een bewust scheppingsproces. Met de logica van deze hypothese kun je je een soort opperprogrammeur of megakwantumcomputer voorstellen die aan het beginpunt staat van het scheppingsproces. Wie één van de wereldgodsdiensten belijdt, heeft ongetwijfeld een heel ander godsbeeld, maar de simulatiehypothese deelt met veel religies het beeld van een opperwezen dat de wereld maakt, zich buiten onze werkelijkheid bevindt, in staat is om ons gade te slaan en desnoods in te grijpen.

2.    Onze fysische wereld is niet de echte werkelijkheid
Heel wat levensbeschouwelijke en religieuze stromingen vertellen ons dat de wereld die we waarnemen niet echt is. In het hindoeïsme en boeddhisme is de wereld die we zien maya: een sluier van illusies die de werkelijkheid voor ons verborgen houdt. De overeenkomst met de simulatiehypothese is duidelijk.

3.    Leven na de dood
In onze gesimuleerde wereld valt alles te herleiden tot informatie, inclusief ons bewustzijn. Daarom kunnen we ons voorstellen dat die informatie bewaard wordt op een soort servers, die buiten de simulatie staan. Dat zou betekenen dat we in het spel kunnen sterven, maar ons digitaal bewustzijn blijft bestaan. Dit spoort met de notie van de onsterfelijkheid van de ziel in de abrahamitische religies zoals jodendom, christendom en islam. Ook kan de informatie verder ‘leven’ in een nieuw personage – een optie die Virk verbindt met de boeddhistische notie van reïncarnatie. Ook in onze eigen computerspelletjes hebben personages vaak meerdere levens, waarin ze een lijstje met queesten en verwezenlijkingen moeten afwerken.

4.    Een hiërarchie van God en engelen
De basisintuïtie achter de simulatiehypothese is, zoals uitgelegd, de verwachting dat wijzelf binnen afzienbare tijd in staat zullen zijn om een werkelijkheid als de onze te simuleren. Als we in een simulatie leven en we dat punt bereikt hebben, zou de door ons gesimuleerde werkelijkheid een simulatie binnen een simulatie vormen. Andersom kan de ontwikkelaar van onze werkelijkheid de simulatie zijn van een nog hogere simulatiewereld. Als we die lijn doortrekken, verschijnt een basiswerkelijkheid met daarin een reeks in elkaar genestelde gesimuleerde werkelijkheden.

Ook dat idee kunnen we vertalen naar een religieus wereldbeeld: in de basiswerkelijkheid bestaat de ultieme Schepper, God, terwijl de simulaties op tussenliggende niveaus van werkelijkheden toe te schrijven vallen aan de hiërarchie van engelen uit de abrahamitische godsdiensten.

Chaos

Wat nou als de simulatiehypothese inderdaad blijkt te kloppen? Sommigen, zoals sterrenkundige Avi Loeb, vrezen dat onze sociale orde dan in elkaar zal storten, omdat we ons niet langer verantwoordelijk voelen voor onze daden. En wat is een mensenleven nog waard als alle gedachten en emoties bestaan uit enen en nullen, geprogrammeerd door god-weet-wie? Slaagt de mensheid er dan nog in om zin te geven aan het leven? Moeten we ons uitsloven om de boel zo verrassend en boeiend mogelijk te houden, uit angst dat onze ontwerpers op ons uitgekeken raken en uit verveling de simulatie stopzetten?

In een opiniestuk in The New York Times roept de Amerikaanse filosoof Preston Greene op om vooral niet te onderzoeken of de simulatiehypothese waar is. Want er zijn twee mogelijkheden: ofwel de onderzoekers vinden geen bewijs voor de simulatiehypothese – en dan zijn de experimenten sowieso voor niets geweest –, ofwel ze stellen onomstotelijk vast dat we in een ontworpen simulatie leven. In het laatste geval was het misschien niet de bedoeling van onze ontwerpers dat we dit zouden achterhalen en breken ze daarop meteen de simulatie af.

Greenes redenering doet denken aan ‘de gok van Pascal’: we weten niet of God bestaat, maar alle opties in acht genomen, kunnen we maar beter handelen vanuit de gedachte dat Hij bestaat.

Wat is een mensenleven waard als alle gedachten bestaan uit enen en nullen?

Volgens Virk levert de simulatiehypothese de wetenschappelijke onderbouwing aan wat eeuwenoude religieuze tradities ons vertellen. Daarmee is een van de meest intrigerende aspecten van de simulatiehypothese ongetwijfeld dat die vanuit een wetenschappelijk-materialistische benadering een concrete invulling geeft aan (vooral oosterse) spiritualiteit.

Toch vallen er enkele kanttekeningen bij te plaatsen. In de eerste plaats surft de simulatiehypothese op de golven van optimisme die de steile opmars van de computerwetenschappen begeleiden. Maar die successen vallen in hoofdzaak te herleiden tot steeds sterkere rekenkracht, terwijl het nog maar zeer de vraag is of de stap naar een gesimuleerde werkelijkheid met bewuste personages louter een zaak is van modelleren en rekenen.

Verder schuilt de verleidingskracht van de simulatiehypothese voor een flink stuk in het alternatief dat deze biedt voor problemen waar de natuurkunde al enkele decennia tevergeefs mee worstelt. Denk aan de aard van donkere materie en donkere energie, over de vraag wat kwantumfysica vertelt over de werkelijkheid en hoe je dat kunt verzoenen met gravitatie, waarom materie de overhand heeft op antimaterie et cetera.

Maar dat we met de bestaande modellen van de werkelijkheid al een tijdje geen tastbare vooruitgang boeken in het beantwoorden van fundamentele vragen, is nog geen reden om dan maar het eerste het beste alternatief te omarmen. De simulatiehypothese is dan ook verre van een aanvaard model van de werkelijkheid.

Het is bovendien de vraag in hoeverre de simulatiehypothese een alternatief wetenschappelijk model is. Daarvoor moet het zich immers kunnen blootstellen aan empirische toetsing. Nu zijn er enkele verdienstelijke pogingen en vooruitzichten op dat vlak – vandaar de waarschuwing van Greene –, maar het blijft zeer sterk de vraag of een echte toetsing ooit lukt. Zelfs al zouden onderzoekers onomstotelijk kunnen vaststellen dat onze werkelijkheid kenmerken van een computermodel vertoont, bewijst dat nog steeds niet dat we daadwerkelijk het product van een simulatieoefening zijn. Bovendien blijft de simulatiehypothese vooralsnog een beschrijvend model dat soepel genoeg is om veel reeds waargenomen verschijnselen te verklaren, maar weinig concrete voorspellingen oplevert.

Tot slot wordt een auteur als Virk sterk gedreven door een diep verlangen naar eenheid tussen (oosterse) spiritualiteit en wetenschap. Een dergelijk verlangen is legitiem als motivatie om aan wetenschap te doen, maar mag uiteraard de wetenschappelijke blik niet vertroebelen.

De simulatiehypothese verbindt computergames met fundamentele natuurkunde en – althans in de interpretatie van Virk – spiritualiteit. Drukt deze knotsgekke combinatie uit hoezeer wetenschappers de wanhoop nabij zijn in hun zoektocht naar het ultieme beschrijvingsmodel van de werkelijkheid? Of zullen we de hypothese over enkele jaren afdoen als een modegril, ontsproten aan het brein van fantasten?

Misschien illustreert de aandacht ervoor boven alles ons verlangen naar een model van de werkelijkheid dat ook iets vertelt over onszelf en onze plaats in het geheel, een dimensie die in de gangbare theorieën van de natuurkunde ontbreekt.

Meer lezen over technologie? Bestel nu de speciale uitgave Technologie. De kunstmatige natuur van de mens.