Home ‘Probeer te denken vanuit de onrust’

‘Probeer te denken vanuit de onrust’

Door Maarten Meester op 11 januari 2011

Cover van 01-2011
01-2011 Filosofie magazine Lees het magazine

Jan Bor studeerde filosofie, verbleef in een zentempel in Kyoto en blijft heen en weer pendelen tussen Oost en West. Onlangs publiceerde hij Een (nieuwe) geschiedenis van de filosofie.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Heidegger – dat was naast Wittgenstein de grote man toen Jan Bor in de jaren zestig filosofie ging studeren. Het hoogtepunt van de westerse filosofische traditie, volledig voortgekomen uit diezelfde westerse traditie. Een eenzijdige voorstelling, vindt Bor (1946) nu. ‘Heidegger deed net alsof hij zijn denken uit de Duitse klei getrokken had. Maar hij las het werk van de daoïsten in vertaling, zoals de Duitse filosoof Reinhard May heeft aangetoond. In die grote denkmachine in zijn hoofd heeft hij dat met de fenomenologie en de middeleeuwse filosofie en nog veel meer vermalen tot zijn eigen denken. Eerder heeft de Duitse classicus Walter Burkert al laten zien hoe de oude Grieken beïnvloed zijn door de aangrenzende oosterse cultuur. En ook Heraclitus, Plotinus, Leibniz, Hume, Schelling en Schopenhauer lieten zich daardoor inspireren. Culturen hebben elkaar altijd al wederzijds beïnvloed. Vanwaar die rare neiging om er Chinese muren omheen te bouwen?’

Zo’n tien jaar na zijn eerste filosofiecolleges stapte Bor in de Trans-Siberië Express, stak de Japanse Zee over en klopte op de poort van een zentempel in Kyoto. Sindsdien is hij heen en weer blijven sporen tussen Oost en West. Hij was redacteur van de boeken 25 eeuwen oosterse filosofie en 25 eeuwen westerse filosofie. Ook redigeerde hij De verbeelding van het denken, waarin het oosterse en het westerse denken in één band beide ruim aandacht krijgen en waarvan meer dan 100.000 exemplaren zijn verkocht. Waarom komt Bor nu weer met een nieuwe inleiding, waarin oosterse en westerse filosofie weer beide een plaats krijgen? ‘Die drie eerdere inleidingen hebben we steeds met een team gemaakt, zij het dat ik de strenge dirigent was’, antwoordt hij. ‘Een (nieuwe) geschiedenis van de filosofie heb ik alleen geschreven, waardoor ik er meer mijn eigen stempel op heb gedrukt. Je zou ook kunnen zeggen dat mijn nieuwe boek minder postmodern is dan De verbeelding van het denken. Dat verscheen in 1995, de tijd van het einde van de grote verhalen. Ik ben er nog steeds trots op, maar het is wel meer een lezing op het platte vlak, waarin alle filosofen naast elkaar staan, gelijkwaardig, als de kleuren op een schilderspalet. In mijn nieuwe boek speelt het tijdsconcept een veel grotere rol – geschiedenis is geschieden. Ik vertel weer ouderwets een verhaal over hoe de filosofie is ontstaan en zich heeft ontwikkeld.’

Verwondering

Maar zo ouderwets is dat verhaal nu ook weer niet. Anders dan gebruikelijk begint de geschiedenis bij Bor niet in het oude Griekenland, maar op drie plaatsen tegelijk. En op elke plaats stonden andere vragen centraal. ‘Het Griekse denken ging uit van de verwondering. Het trachtte de steeds veranderende wereld te begrijpen en deed dat door het zijnde als het permanente op te vatten, het altijd gelijkblijvende. Bovendien ging het ervan uit dat het zijnde denkbaar is. Voor de Indiërs draaide het voor een groot deel om de vraag naar bevrijding. Zij deden dat vanuit een totaal andere existentiële houding: het gevoel de weg kwijt te zijn, verbannen. Ze hoopten dat zelfinzicht de mens kon verlossen uit het aardse bestaan, dat is getekend door lijden.’

In China speelde weer een heel andere problematiek. ‘Filosofie ontstond daar in een periode van chaos, toen de feodale structuur van het Zhou-rijk afbrokkelde. In de chaos zochten de Chinezen naar orde. Het confucianisme zocht dat anders dan de Indiase filosofie niet in het individu, maar in de staat en de samenleving. Opmerkelijk genoeg zochten ook het daoïsme en het boeddhisme de orde in de beweging. De grote stromingen in de Chinese filosofie beseften dat de enige constante beweging is; ze beoefenden daarmee een vorm van procesdenken. Die gedachte keert terug in het begrip dao, de weg. “De weg bestaat in het bewandelen ervan.”’

Klok van het universum

Weinig traditioneel is ook dat Bor stelt dat de westerse traditie steeds meer naar de Chinese toe groeit. ‘Het besef groeit dat je beweging niet kunt reduceren tot onbeweeglijkheden, zoals de newtoniaanse fysica dat doet, die zoekt naar onveranderlijke wetten. Dan haal je de beweging zelf eruit, het leven. De westerse filosofen zijn dat steeds meer gaan inzien, –denk aan Bergson, James en Whitehead. Zij proberen de beweging mee te denken. Zelf beschouw ik de Franse denker Gilles Deleuze als een voorlopig eindpunt van de filosofie. Deleuze probeerde vanuit de onrust te denken. Je kunt hem vergelijken met de kunstenaar Jean Tinguely, die kunstwerken maakte waarin alles door en tegen elkaar in beweegt. Deleuze gebruikte de taal zo dat de immens ingewikkelde klok van het universum in zijn werk meeresoneert. Met zijn vriend en collega Foucault zeg ik dat de eenentwintigste eeuw de eeuw van Deleuze zal zijn.’
Van Deleuze? Is het Westen met het procesdenken niet aangekomen op het punt waarop het Chinese denken begon? Wordt de eenentwintigste eeuw niet eerder de eeuw van China? ‘Ik vrees dat ik niet lang genoeg zal leven om die vraag te kunnen beantwoorden. Ik weet wel dat de Chinezen veel beter op de hoogte zijn van de westerse filosofie dan wij van de Chinese. Zij zijn druk bezig op het grensgebied tussen hun cultuur en de onze, en daar gaat zeker nog heel veel gebeuren.’