Home Persoonlijkheid is een mythe

Persoonlijkheid is een mythe

Door Daan Roovers op 29 mei 2001

03-1998 Filosofie magazine Lees het magazine

Massaal streven we naar een ‘eigen persoonlijkheid’ en ‘authenticiteit’. Maar waarom lijken al die unieke individuen dan toch zo verdomd veel op elkaar? De cultuurkritiek van Connie Palmen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Een romanesk essay in de beste traditie van het woord’, ‘een indrukwekkende roman’, ‘één grote schatkamer’, ‘scherpzinnig’ – de reacties op het debuut De wetten overtroffen elkaar in lovende bewoordingen. Maar tegelijkertijd wrong er iets. AVRO’s man van het volk, Karel van de Graaf, typeerde het publieke ongenoegen nog het best met zijn kritisch commentaar: ‘ik vind het boek zo rationeel’. Bingo! De eerste haarscheur in het imago van Palmen. Een beetje verstand hebben is leuk, maar rationeel zijn? Dat is écht een verwijt, zeker als het om een vrouw gaat. in onze soapcultuur zetelt het hart op de troon van de schepping, niet het verstand. ‘Gevoelig’ en ‘emotioneel’ zijn grote complimenten. Daniel Goleman, auteur van de bestseller Emotionele intelligentie, verwoordt de tijdgeest als volgt: ‘De tegenstelling emotioneel/rationeel benadert het populaire onderscheid tussen “hart” en “hoofd”; het is een overtuiging van een andere orde als je “in je hart” weet dat iets goed is. Op de een of andere manier biedt dat een diepere zekerheid dan hetzelfde te denken met je rationele geest.’ Het gevoel toont ons ‘een diepere zekerheid’, die ongetwijfeld waardevoller is dan een vluchtige verstandige overweging. Diep is goed. De waarheden van de rationele geest zijn slechts oppervlaktefenomenen, volgens Goleman. Het wordt tijd dat we onze ‘emotionele geest’ wat meer ontwikkelen.

Connie Palmen is in dat opzicht unzeitgemäss. Zij verzet zich tegen de disproportionele uitvergroting van het gevoelsleven: ‘Het hart is de meest geknede, bewerkte, gemangelde en bedrogen spier die we hebben’, verwoordt ze haar ergernis in De vriendschap. ‘Als in onze eeuw één orgaan in het menselijk lichaam object is geweest van bedrog en infiltratie, dan is het deze bloederige pomp. Ik begrijp niet dat vrouwen er trots op kunnen zijn om voor gevoelig en intuïtief door te gaan, als dat alleen maar inhoudt dat ze zichzelf ontslaan van de verplichting om iets te verklaren en uit te leggen. Wat heb je nou aan kennis die je niet kunt overbrengen? Hoe kun je iets begrepen hebben als je niemand anders kunt verduidelijken wat je begrepen hebt? Het hart en de hersenen moeten een verbinding hebben, want kennis kan pijn doen en ontroeren, en een liefde kan het begin zijn van grote inzichten. Nu hebben ze de band tussen die spier en het hoofd doorgesneden en het hart niet alleen een zelfstandigheid toegeschreven die het niet heeft, maar het bovendien opgehemeld, verfraaid en versierd en het vervolgens met veel omhaal aan de vrouwen geschonken. Daar ben ik niet blij mee. Ik laat mij niet met een kluitje in het riet sturen. Je maakt mij geen compliment als je zegt dat ik zo gevoelig ben.’

Slavenmoraal
De overwaardering van het gevoel is uitvloeisel van een slavenmoraal: aanvankelijk stond het verstand hoog aangeschreven; mannen zijn verstandig, vrouwen zijn gevoelig; vrouwen willen gelijkwaardig zijn aan mannen; nou, dan hemelen we toch gewoon de verdiensten van het hart een beetje op? Klaar ben je. Het is een uiterst doeltreffende strategie gebleken, waardoor vrouwen zich weer met gepaste trots op hun intuïtie beroepen en nu ook mannen zichzelf graag afficheren als gevoelsmens, lees de contactadvertenties erop na.

De overtrokken wending naar het innerlijk is in gang gezet door de geestelijke erfenis van Freud. Een slordige samenvatting van zijn psychoanalyse is de moderne westerse mens in het ruggenmerg gaan zitten. Het succes van de psychoanalyse steunt op het paradigma dat de mens van nature een vat vol strevingen en verlangens is die omwille van de cultuur met enige regelmaat de kop ingedrukt moeten worden. Anders zou er van werk, samenleven en zelfs van liefde niets terechtkomen. Maar in de duistere krochten van de ziel huizen verboden verlangens en driften en die schreeuwen om bevrijding. Dat is de verklaring van het onbehagen in de cultuur. Laat patiënt op de divan vrij associëren en de schil van de cultuur barst open; de oerpersoonlijkheid straalt je in volle glorie tegemoet. Toon mij uw verborgen wensen, en ik zal zeggen wie u bent.

Het therapeutisch instrumentarium van Freud is gedemocratiseerd. Het freudianisme-voor-iedereen beperkt zich niet meer tot de spreekkamer. Iedereen is zijn eigen psychiater, iedereen onderzoekt z’n eigen privé-drifthuishouding. Zocht Freud bij het bestuderen van excessen van menselijk gedrag nog naar de algemeen menselijke natuur, tegenwoordig zoekt iedereen naar zijn eigen natuur. De doe-het-zelf-psychiater. Om te onderzoeken wie je werkelijk bent, wat je werkelijk wilt, is het zaak om eerst los te komen van al het vreemde, dat wat van buiten kwam en je letterlijk met de paplepel is ingegoten. Bevrijd je van externe invloeden, van oude aangeleerde gewoontes en andermans meningen. Want wat van buiten komt, is vreemd, is niet van jezelf. Luister naar je innerlijke stem, maak contact met je mannelijke en je vrouwelijke kant – en vooral de kant die je het meest onderdrukt. Zoek de onbedorven oermens door naakt door het bos te hollen of door het kind in jezelf te ontdekken. De categorische imperatief is: wees jezelf. Wie dat ook moge zijn. Ik ben mijn eigen schepper, met haar eigen oorsprong en haar eigen doel. Een ‘creatio ex nihilo’, ad nihilo. Als je maar spontaan bent en dat wat in je opkomt ook naar buiten brengt. Zijn zoals je bent, is de meest populaire tautologie van de jaren negentig. Het aantrekkelijke van dit paradigma is dat de bron van alle schoonheid al in ons zit, klaar om geoogst te worden.

‘Authentistisch’
De romans van Connie Palmen zijn een kritische spiegel van de tijd. Zowel in De wetten als in De vriendschap is de hoofdpersoon op zoek naar het antwoord op de vraag: wie ben ik? Beide romans draaien om de speurtocht van een jong volwassen vrouw naar ‘persoonlijkheid’. Marie Deniet uit De wetten en Kit Buts, hoofdpersoon van De vriendschap, willen iemand zijn. Maar hoezeer ze zichzelf ook binnenstebuiten keren, die blanke pit vinden ze maar niet: ‘Sommige mensen lijken de wetten van nature in zich te hebben’, zegt Marie Deniet in De wetten. ‘Ze hebben geen boeken gelezen en toch een mening, een overtuiging over boe de wereld in elkaar hoort te zitten. Ze zijn overtuigd van hun gelijk en hoeven nergens op te zoeken hoe ze over iets moeten denken. Ik begreep niet hoe dit mogelijk was. Ik was bang dat ik geen natuur had. In het beste geval had ik er ooit wel een gehad, maar was ik haar kwijtgeraakt, ergens, onderweg.’ Dat puur persoonlijke ‘ik’ waar Marie Deniet naar zoekt, is onvindbaar. Waarschijnlijk bestaat het niet, en als het al bestaat kunnen we het niet kennen, en als we het al kunnen kennen, dan kunnen we het er niet over hebben. Daar is de taal volgens Marie Deniet ongeschikt voor. ‘Het is met de kleren als met de woorden, ze zijn al klaar, tweedehands, beladen met massaliteit en geschiedenis, onmogelijke instrumenten voor het puur persoonlijke, zo dat al bestaat.’ Het voortdurende narcistische gegraaf in je eigen ik leidt tot niets, aldus Palmen. Bij nadere inspectie zou dat innerlijk wel eens leeg kunnen zijn. In De vriendschap heeft Kit het uitgemaakt met haar vriend Thomas. Met zwartomrande ogen en totaal apathisch hangt ze op de bank bij haar hartsvriendin Ara. Ze is onaanspreekbaar, onbereikbaar. ‘Authentistisch’ noemt de woordblinde Ara die toestand van Kit. Ara verhaspelt, vervormt en vermengt woorden vaak zo dat daardoor verrassende verbanden totstandkomen. Die tussen ‘autistisch’ en ‘authentiek’ in dit geval. Die hebben blijkbaar iets met elkaar te maken. Palmen gelooft niet in de mogelijkheid van puur individuele ervaringen. Zonder anderen kun je niet eens woorden geven aan je belevingen. Een ervaring moet even herhaalbaar, toetsbaar en controleerbaar zijn als een wetenschappelijk experiment. Het moet in zekere zin een cliché zijn, en door anderen in dezelfde omstandigheden op dezelfde manier ervaren worden, anders word je totaal onsamenhangend en onbegrijpelijk voor de buitenwereld. Betekenissen bedenk je niet zelf. Een ervaring is daarom per definitie een sociale aangelegenheid. Iemand die volledig in zichzelf opgaat, noemen we autistisch. ‘Pas als de ervaring klopt met het cliché van wat de werkelijke ervaring is en we kunnen huizen in de geborgenheid van de taal, ontstaat er zoiets als een gevoel van waarachtigheid, het idee te kloppen, echt te bestaan, werkelijk te zijn’, schrijft Palmen in De wetten. Van sommige dingen is het zelfs onmogelijk om ze in je eentje op te roepen, aldus Kit Buts: ‘je kunt geen verhouding hebben met jezelf, noch liefde, respect, bewondering, betekenis hebben voor jezelf. Sommige, de meest menselijke, zaken spelen zich alleen maar tussen mensen af, niet in mensen afzonderlijk. Liefde, respect, bewondering, betekenis, hebben alleen maar plaats in een tussenruimte, in dat onzichtbare iets wat door verbintenis geschapen wordt. Ergens anders bestaan ze niet.’
Geheel in lijn met haar scepticisme ten aanzien van een individuele natuur, wantrouwt Palmen het moderne verlangen naar zelfexpressie: ‘Dat hele jargon: “je durven laten gaan, je overgeven, het eruit gooien, je blootgeven.” Als ik doorga, word ik misselijk. Iedereen doet alsof hij intimiteit in huis heeft, maar als je vraagt: in welk kastje zit het, dan is het opeens het meest onvindbare product dat ze hebben’, zegt ze in Opzij.

Allemaal uniek
Door de wending naar het innerlijk is er een ideologie van de uniciteit ontstaan. Massaal streven we naar een ‘eigen persoonlijkheid’ en ‘authenticiteit’. Maar, zo kunnen we ons afvragen, waarom lijken al die unieke individuen toch zo verdomd veel op elkaar? Palmen/Deniet: ‘Met schaamte las ik soms beschrijvingen van het gedrag dat ik zelf vertoonde, van gedachten waarvan ik dacht dat ze spontaan in mij opgekomen waren, maar waarvan Mijnheer Foucault beweerde dat het handelingen en ideeën waren waar je ongemerkt toe gedwongen werd, door de taal en door de wetenschap. De persoonlijkheid was net zo’n grote mythe als de vrijheid van Mijnheer Sartre en omdat ik niets meer begeerde dan het hebben van een persoonlijkheid, luchtte het me erg op eens te denken dat zoiets helemaal niet bestond en ik mij met andere zaken bezig kon gaan houden.’

In plaats van hun blik naar binnen te keren, richten Palmens hoofdpersonen hun aandacht op de buitenwereld en zoeken ze naar de oorsprong van de ideeën die zij voor oorspronkelijk hiel den. Kennis, ook zelfkennis, doe je op door om je heen te kijken. Ook in I.M. blijft Palmen zoeken naar de bronnen van oorspronkelijkheid en authenticiteit, die gek genoeg totaal niet persoonlijk en meestal eeuwenoud zijn: ‘Ik ben steeds minder van mijzelf en van anderen voor lief gaan nemen. Zo de studie filosofie mij al ergens in geschoold heeft, dan is het in het herkennen van het verhaal achter iets wat voor oorspronkelijk, nieuw, authentiek of juist voor van God gegeven moet doorgaan, voor het maakwerk erachter, zeg maar. En dat maakwerk noem ik gemakshalve fictie.’ Het streven naar uniciteit en persoonlijkheid is zo’n fictie, maar daarmee is het nog geen leugen. Een leugen is onwaar; dat is zeggen dat het buiten regent terwijl je ziet dat de zon schijnt. Fictie bestaat uit verhalen, oude en nieuwe collectieve legendes die de wereld mee vormgeven. De bijbel, Sinterklaas, de psychoanalyse van Freud, maar ook de evolutietheorie van Darwin en de liberale marktideologie zijn rasters die onze blik kleuren. Ze hebben invloed op hoe we onszelf waarnemen en beschrijven (de psychoanalyse: ‘Dit heb ik verdrongen’) en op onze identiteit (de liberale marktideologie: een calculerende burger bekijkt alles vanuit een instrumentele rationaliteit).
Er zijn allerlei van dit soort verhalen in omloop, meer en minder dominant, maar het belangrijkste gemeenschappelijke kenmerk van al deze verhalen is dat je ze niet zelf verzonnen hebt. Per definitie niet. Het is onmogelijk om zelf een betekenis te bedenken en die tegelijkertijd te delen met anderen, meent Palmen in De wetten: ‘Wat ik u vertel is geen wordingsgeschiedenis. Het is eerder een geschiedenis van het ontworden, van het onpersoonlijk worden. Kan dat? Ik geloof dat ik er niet tegen kan een persoonlijk leven te hebben. De gedachte dat ervaringen, belevenissen, gevoelens alleen door mij zo beleefd worden, met die gedachte kan ik niet leven. Als ik iets beleef, zie ik er iets in dat mijzelf te boven gaat. Als ik dat er niet in zie, kan ik het net zo goed niet meemaken, dan is mijn dag zinloos. Ik hou ervan alles groot te zien. De wet is onpersoonlijk. Wetten gelden voor iedereen, meende ik.’

Tien verschillen
We zijn allemaal unieke individuen en allemaal zitten we vastgekluisterd aan de buitenwereld, aan andere mensen, aan oeroude verhalen. Voor zover je er al iets aan wilt bijdragen, zul je eerst moeten onderzoeken hoe je zelf tot stand bent gekomen. ‘je eigen leven is doordesemd van thema’s, abstracte ideeën, van verhalen die al eerder verteld zijn, als je het er maar in ziet. Ik gebruik mijn leven niet voor de literatuur. Het werkt andersom. De literatuur bestaat uit levens als de mijne en ik zie welke fictie doorwerkt in mijn leven, omdat ik die erin kan en wil zien. Hoe abstracter ik mijn leven beschouw, hoe beter ik in staat ben het oude verhaal erin te herkennen, of elementen van bestaande verhalen en thema’s.’ (I.M.) Hoe abstracter de verhalen, hoe meer de overeenkomsten in het oog springen. De subtiele verschillen vallen weg. Maar liever dan gewoon, typeren we onszelf als anders dan anderen, als bijzonder. Maar plaatjes met de opdracht ‘zoek de tien verschillen’ zijn opgebouwd uit talloze overeenkomsten. En die bepalen het beeld. Als je wilt weten wie je bent, zoek dan niet naar unieke eigenschappen, maar naar het sociale weefsel. Daar leer je meer van. Niet door navelstaarderij, maar juist door een zekere afstand tot jezelf te nemen, kun je enige greep krijgen op je leven. Dat is niet zomaar een leuke vrijetijdsbesteding, volgens Palmen. Het is de enige weg naar inzicht en zelfinzicht en dat zijn de noodzakelijke voorwaarden voor vrijheid. ‘Het is niet eens mijn bescheiden mening dat ik denk dat ik het enige ben dat werkelijk in mijn macht ligt. Wat voor mij geldt, geldt namelijk voor ieder ander. Van de anderen meen ik ook dat zijzelf het enige zijn dat werkelijk in hun macht ligt.’ Palmen heeft een vlijmscherpe cultuurkritiek: ze laat zien dat het privé-domein stelselmatig wordt overgewaardeerd en mensen veel te weinig nadenken over het sociale, het algemene. Wat algemeen is, wordt als minder waardevol gezien, want tja, je moet het met zo velen delen. De gesprekken die Palmen met Ischa in I.M. voert, gaan gewoon over dit en dat, hier en daar. Niks bijzonders op het eerste gezicht en op het tweede eigenlijk ook niet. Ze richten zich niet tot de lezer. Het is alsof je in een restaurant zit en de buren aan het tafeltje verderop praten nét iets te hard, waardoor je woordelijk verstaat wat niet voorjou bestemd was. Of praten ze expres zo hard?

I.M. is verschenen bij uitgeverij Prometheus, Amsterdam 1998, 312 blz., geb. fl45,/BEF. 900.