De middeleeuwse schilder Albrecht Dürer verbeeldde de melancholie, ‘een gemoedstoestand die optreedt wanneer het alledaagse geen zin lijkt te hebben’. En die vooral aan filosofen en kunstenaars werd toegeschreven.
De meeste filosofieboeken bevatten geen afbeeldingen, maar in Stanzas van de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben (1942) staat een gravure van Albrecht Dürer (1471-1528). Filosoof Ype de Boer doet onderzoek naar Agamben aan de Vrije Universiteit. Hij vindt dat het werk en Agambens filosofie elkaar versterken.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Hoe duidt u de figuren en objecten op deze gravure?
‘Op het eerste gezicht kun je de elementen in dit werk categoriseren als hemels en aards, transcendent en alledaags. Je ziet bijvoorbeeld een engelachtig wezen, dat kan verwijzen naar het hemelse. Rechtsonder zie je een zaag op de grond, die kan verwijzen naar het aardse. Je kunt ook de concepten van praktijk en theorie toepassen: de praktijk verwijst dan naar het gereedschap op de grond en de theorie naar onder andere het raster met getallen.
Als je beter kijkt, zijn de elementen op het schilderij niet zo makkelijk in te delen. Engelen komen meestal met wijd geopende vleugels stralend naar beneden gedaald, maar deze engel is in diep gepeins verzonken. Het gereedschap slingert bovendien ongebruikt rond: moet het wel het alledaagse verbeelden? Daarnaast is er een hemels licht linksboven, maar dat lijkt de scène beneden niet echt te verlichten; het blijft vrij donker. Het hogere en het aardse lijken van elkaar gescheiden. Kortom, het is niet direct duidelijk hoe we de elementen moeten categoriseren en hoe ze zich tot elkaar verhouden.’
Het werk heet Melencolia I. Wat hebben het hemelse en aardse met melancholie te maken?
‘Traditioneel is melancholie een van de vier temperamenten die de oude Grieken onderscheidden. In de tijd dat deze gravure is gemaakt, aan het eind van de Middeleeuwen, was deze indeling nog gangbaar om typen mensen en hun gemoedstoestand mee aan te duiden. De term “melancholie” is verbonden met zwaarmoedigheid, veel denken en vervreemding of onverschilligheid ten opzichte van de werkelijkheid.
Opvallend genoeg schreef men vanaf Aristoteles alle grote filosofen, dichters en kunstenaars een melancholisch karakter toe, omdat deze gemoedstoestand zou optreden wanneer het alledaagse geen zin lijkt te hebben. Doordat er in het alledaagse iets ontbreekt, ontstaat een verlangen naar iets hogers, iets hemels dat het alledaagse overstijgt. Aan iets denken dat er niet is, kan alleen met behulp van ons voorstellingsvermogen. En als dat voorstellingsvermogen aan het werk wordt gezet, kunnen er ook waardevolle beelden en woorden tevoorschijn komen. Die ontstaan in het hoofd van de kunstenaar. In het werk van Dürer wordt het voorstellingsvermogen gesymboliseerd door de cherubijn, waarin Agamben een spiritus phantasticus ofwel een genius herkent, de geest van de verbeelding. Hij wijdt uit over de genius in zijn essaybundel Profanaties, waarvan mijn vertaling in het voorjaar van 2015 uitkomt.’
Wat vindt Agamben interessant aan die toestand van melancholie?
‘Deze toestand zegt volgens hem iets over onze tijd. In de hedendaagse westerse samenleving ligt de zin van het leven voor de meeste mensen niet meer bij een traditionele God of een andere hogere bron. Door de dood van God is het niet langer zo dat we “werken omwille van God” of “zoeken naar waarheid omwille van God”. Maar als er geen hoger doel is, waarom doen we dan nog al die dingen? Wat voor zin heeft het allemaal? Agamben zegt dat met de dood van God het risico ontstaat dat we vervallen in nihilisme, dat niets nog van waarde is. Of dat we om dit gat te vullen iets anders als hemels of hogers bestempelen, zoals de wetenschap, de politiek of de wet. Dat nieuwe hogere instituut krijgt dan automatisch veel macht.
Agamben ziet beide opties niet zitten. Wat het bijzondere is aan Melencolia I is dat de werkelijkheid in de melancholische toestand niet alleen vervreemd is van zijn alledaagse waarde, maar ook van zijn transcendente waarde. Deze vervreemding betekent volgens hem ook een bevrijding: voor het eerst zien we de werkelijkheid zonder dat we deze indelen in sacraal en profaan. We moeten volgens Agamben voorbij de tegenstelling tussen hemels en aards denken. Dan ontstaat namelijk de mogelijkheid dat dingen aan ons verschijnen zoals ze zijn, zonder het stempel van het alledaagse of hogere. Iets wat vroeger elementen van het hogere bevatte, wordt dan niet waardeloos, zoals dat binnen het nihilisme het geval zou zijn, maar kan op een andere wijze worden ingezet om de wereld beter te begrijpen. Er ontstaat ruimte om speels met traditie om te gaan. Ik heb zelf veel aan die omarmende manier van denken.’