Als een politicus in reactie op welke vraag dan ook zijn antwoord begint met ‘Waar het om gaat, is…’, dan weet je dat een spindoctor of mediatrainer de spreker geleerd heeft hoe de vraag ontweken en de eigen boodschap gebracht kan worden. Maar soms komen er uit het niets manieren van spreken tevoorschijn die in korte tijd door iedereen worden overgenomen. Ze worden zo snel gemeengoed dat we nauwelijks de tijd krijgen om ze op te merken. Waar komen ze vandaan? En welke inhoud sluipt er mogelijk mee naar binnen met deze verpakking?
Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief en lees ook de columns van de nieuwe Denkers des Vaderlands:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Een tijd geleden leek bijvoorbeeld in het woord ‘politiek’ de klemtoon plots te zijn verschoven van de laatste naar de eerste lettergreep. En ongeveer tegelijkertijd kregen politici de neiging om de klemtoon op het woord ‘ik’ te leggen als ze probeerden te zeggen wat ze van iets vonden. Die laatste gewoonte leek vooral snel overgenomen te worden door allerlei soorten ‘deskundigen’. Waren het pogingen om iets wat steeds meer belangstelling aan het verliezen was belangrijk te maken? Of pogingen van de sprekers om zichzelf wat meer autoriteit te geven?
Hoe dan ook, de pogingen waren waarschijnlijk vergeefs, want door er de nadruk op te leggen dat jíj iets vindt maak je het voor een ander niet belangrijker. Het is net als iemand die zijn stem verheft: die maakt vooral duidelijk dat er niet naar hem of haar geluisterd wordt.
Sinds kort valt mij iets anders op. Bijna iedereen die voor radio of tv over iets geïnterviewd wordt, begint doorgaans als volgt: ‘Wat je ziet, is…’ Daarna komt dan datgene wat ook gezegd had kunnen worden zonder die aanloop. Zou hier sprake kunnen zijn van dezelfde behoefte om iets belangrijk te maken, maar nu via de omgekeerde weg? Nu wordt het subjectieve karakter van de uitspraak juist verborgen. De spreker zegt niet dat hij zelf iets ziet – en dus wellicht ook verkeerd zou kunnen zien. Dat wat hij ziet, is zichtbaar voor iedereen. ‘Je’ hoeft alleen maar te kijken om het ook te zien.
In beide gevallen lijken we te worstelen met het subjectivisme dat elke uitspraak reduceert tot slechts iemands persoonlijke mening. Waarom zou ik geïnteresseerd zijn in wat iemand zegt, als het niet meer is dan een subjectieve mening? Om aan de dooddoener te ontkomen maken we ofwel onszelf groot (ík vind), ofwel suggereren we dat wie niet heeft opgemerkt wat jíj ziet, blind is.
Dit is de laatste column van Paul van Tongeren in Filosofie Magazine. Vanaf de volgende editie wordt hij vervangen door de nieuwe Denker des Vaderlands.