Met de dood van God is het fundament verdwenen onder onze waarden, betoogde Nietzsche. Zijn uitweg: omarm het leven, ook het lijden.
Zeg me wat je nodig hebt en ik zal er een citaat van Nietzsche bij leveren’, schreef Kurt Tucholsky, de Duitse journalist en schrijver van vele liederen tijdens het interbellum. Het werk van Friedrich Nietzsche (1844-1900) is veelvormig – traktaten, essays, gedichten en muziek – en het aantal onderwerpen waarover hij schreef uitgebreid.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Paul van Tongeren, emeritus hoogleraar filosofie en ethiek, houdt zich al veertig jaar bezig met Nietzsche. Over de vraag om een inleiding te schrijven – in de reeks Elementaire deeltjes – hoefde hij niet lang na te denken. Maar het uitgebreide werk van Nietzsche in een boek van beperkte omvang zo getrouw mogelijk overbrengen, stelde hem wel voor een uitdaging. Toch slaagt hij erin veel facetten van Nietzsches werk te belichten – ook in samenhang met het gedachtegoed van voor Nietzsche belangrijke filosofen, zoals Kant en Schopenhauer en de Griekse cultuur vóór Plato, met name Homerus en de tragedies. Hij benadrukt daarbij dat eenduidigheid niet het werk van Nietzsche karakteriseert. De denker was daar ook niet op uit: hij verzette zich tegen een systematisering van zijn denken, want ‘wie het systeem wil, mist rechtschapenheid’. Tegenstrijdigheid was voor hem bovendien een voorwaarde voor vitaliteit en creativiteit. Strijd en spanning geven het bestaan zin.
Ziekte
In Nietzsches werk – en daarmee nauw verbonden: zijn leven – zijn twee belangrijke rode draden te ontwaren: het verlangen naar waarheid, en tegelijkertijd de afweer daartegen, en de filosoof als arts van de cultuur (en van zichzelf) door scherpe zelfkritiek.
De ziekte van de moderne tijd is een specifieke vorm van nihilisme, namelijk een die is voorafgegaan door het overlijden van God, die we vanuit ons verlangen naar waarheid zelf hebben gedood. Nietzsche spreekt over een derde vorm van nihilisme. De eerste vorm is die van de oude Grieken die de waarheid van een zinloze werkelijkheid onder ogen durfden te komen en die via de tragedie vanaf een afstand konden bezien en beamen. Vanaf Plato is ruim 2000 jaar gebouwd aan een verdedigingswal daartegen, een muur die de werkelijkheid vernietigt uit naam van een niet-bestaand ideaal. God, religie en filosofie zijn daarvan de sluitsteen.
Verlammen
Met de dood van God is die sluitsteen uit het gebouw getrokken en daarmee het fundament van onze waarden. Het bouwwerk zal nog wel een tijdje blijven staan, voorspelde Nietzsche, deze vorm van nihilisme zal verborgen gaan onder allerlei ontkenningen, zoals de moraal als nutberekening. Maar het gebouw zal vervallen, wat aanvankelijk nog kan worden gevierd maar ons uiteindelijk ondermijnt en verlamt. Want hoe kunnen we nog gehecht blijven aan idealen die we ontmaskerd hebben als leugens. ‘Is het wel tot ons doorgedrongen wat er allemaal op instorten staat?’, schreeuwt Nietzsche uit. Het antwoord dat hij in de laatste tien jaar van zijn productieve leven, voordat hij waanzinnig wordt, probeert te formuleren is extreem en moeilijk te interpreteren. Kern daarvan is een oproep tot affirmatie van het leven en lijden, in de voetsporen van de oude Grieken maar ook de figuur van Jezus.
Van Tongeren drukt de lezer tot slot op het hart vooral zelf Nietzsche te gaan lezen. Met welke tekst dan te beginnen? Daar waar Nietzsche zelf ook is begonnen: de cultuurkritische essays, met name de essays over hoe we met de geschiedenis moeten omgaan. Of met de aforistische werken, zoals Voorbij goed en kwaad. Maar waar je ook mee begint, je zult Nietzsches eisen aan de lezer serieus moeten nemen: je moet hem langzaam lezen.