Home ‘Niemand leeft helemaal alleen’

‘Niemand leeft helemaal alleen’

Door Hannah Achterbosch op 29 oktober 2020

‘Niemand leeft helemaal alleen’
Cover van 11-2020
11-2020 Filosofie magazine Lees het magazine

In een samenleving bestaat altijd een spanning tussen individu en maatschappij. Ungesellige Geselligkeit, noemde Immanuel Kant dit kenmerk van menselijke cultuur. Donald Loose, winnaar van de Socratesbeker, analyseert hoe bij Kant de vriendschap het allemaal nog een beetje gezellig houdt.

Tijdens de colleges bespeurt de Belgische filosoof Donald Loose bij zijn studenten nogal eens een negatieve houding tegenover Kant. Diens Kritiek van de zuivere rede zou aan de basis liggen van een dualistisch en technisch wereldbeeld dat ongelijkheden cultiveert en dat leidt bij studenten algauw tot het oordeel dat Kant en zijn Duitse Verlichting aan de basis staan van allerlei hedendaagse ellende. Een enkeling leest daarnaast over Kants ethiek, maar ook deze ‘irreële plichtenleer’ hoeft niet op al te veel goedkeuring te rekenen. ‘Mensen hebben een beetje een hekel aan hem,’ aldus Loose, ‘en dat is niet terecht.’

Toch is Loose’ boek Over vriendschap. De prak­tische filosofie van Kant, waarmee hij ook de Socratesbeker 2020 in de wacht sleepte, niet zomaar een lofrede op Kant. Als je Kant in ere wilt herstellen, dan moet je zijn hele werk kennen, meent Loose. Hij verdiepte zich daarom in kleinere teksten – zoals Kants teksten over religie, politiek en geschiedenis, en notities van Kants colleges – om zo een andere kijk op Kants werk te onderbouwen. Tijdens dat onderzoek stuitte Loose op een telkens terugkerend onderwerp: vriendschap. En de passages over vriendschap, merkte hij, ‘zijn eigenlijk het sluitstuk van zijn oeuvre’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

U neemt het met uw boek op voor Kant?
‘We hebben ontzettend veel aan Kant te danken, en dat is een point of no return. Alle idealen van de westerse samen­leving zijn terug te voeren op Kant. Hij heeft een enorme bijdrage geleverd aan de wetenschapsfilosofie, het discours voor de rechten van de mens, het project van de Europese Unie en kosmopolitische wereldordes zoals de Verenigde Naties. Je kunt kritiek hebben op Kant door je af te vragen waarom mensenrechten nog steeds niet voor iedereen ­gelden – dat er eigenlijk geen “mensen” zijn, maar alleen armen en rijken, arbeiders en werkgevers, en bijstands­moeders en bankiers bestaan. Maar Kant zou dat als eerste erkennen en op zoek gaan naar een oplossing voor die ongelijkheden. Eén oplossing die hij aandraagt, is dat we uiteindelijk allemaal iets met elkaar gemeen hebben, het menselijke, en dat we op basis van die gemeenschappelijkheid een ideaal moeten naleven en dat vooral niet moeten loslaten. Ook al was Kant er in zijn eigen tijd al van overtuigd dat we daar misschien nog niet klaar voor zijn.’

En we zijn er nog steeds niet klaar voor. In uw voorwoord schrijft u: ‘De verwachting overal welkom en thuis te zijn, is volgens Kant bij uitstek de illusie van de moderne ­geciviliseerde burger. Het lijkt een waarschuwing die in de tijd van Facebook en LinkedIn, ongewenste mail en Airbnb-toerisme, meer dan ooit actueel is.’
‘Kant waarschuwt dat ieder mens geconfronteerd wordt met wat meegegeven is, als iets wat hij niet vrij ter beschikking heeft. Er is veel contingentie in het leven van ieder mens op basis van aanleg, karakter en diens genenplaatje. Gelijkheid is voor Kant daarom niets meer dan het gelijke recht om autonoom vorm te geven aan het eigen leven. In de huidige cultuur leeft het riskante idee dat iedereen tot alles in staat is. Alsof wij als wereldburgers overal thuis zouden kunnen zijn, alsof we ons in elke cultuur probleemloos kunnen invoegen. Kant bestrijdt dat. Ook als er universele, gelijke rechten en vrijheden zijn, zal iedereen die op zijn eigen manier moeten concretiseren. Dat noemt hij ungesellige Geselligkeit. Er is altijd een spanning tussen individu en maatschappij, tussen autonomie en samenleven. En die spanning moeten we in stand houden.’

‘Het is een illusie dat wij als wereldburgers overal thuis kunnen zijn’

En wat heeft zijn opvatting over vriendschap daarmee te maken?
‘Vriendschap is de meest primaire relatie waarin die spanning zich voordoet. Niemand van ons leeft helemaal alleen. Iedereen leeft in een kleine kring van een minimaal aantal relaties: vrienden. In de basis begint vriendschap met iemand anders nodig hebben of iemand leuk vinden, maar de hoogste vorm is volgens Kant een vriendschap die gebaseerd is op gedeelde morele gezindheid. In die vorm van vriendschap moet je altijd de moeilijke combinatie maken tussen twee krachten: toenadering tegenover afstand, liefde tegenover respect. Liefde betekent dat je de doelen en interesses van de ander ­koestert omwille van de ander. Bij respect geldt de autonomie van de ander, zijn of haar recht om op zijn eigen manier vorm te geven aan morele welwillendheid. Het gaat er Kant niet om hoe je liefde en respect van elkaar onderscheidt, maar hoe je die twee met elkaar verbindt.’

Welke rol speelt vriendschap in een ­samenleving?
‘Kant zei dat de aarde een bol is, en daarmee doelde hij op het feit dat je elkaar niet kunt blijven ontlopen. Op een gegeven moment kom je elkaar weer tegen en je moet dan vreedzaam zien samen te leven. Vriendschap ligt aan de basis van een grotere ethiek. De principes waarop morele vriendschap gebaseerd is, dienen bij Kant ook als basis voor een morele kosmopolitische wereldorde, een hogere vorm van civilisatie.’

Dat vooronderstelt dat iedereen in staat is tot diezelfde morele gezindheid.
‘Als mensen onderscheiden we ons van ­andere primaten niet zozeer doordat we er ons van bewust zijn dat we niet zonder ­coöperatief gedrag kunnen, maar door betrokkenheid die ons niet meteen iets ­oplevert. De mens kent daarmee een dimensie die losstaat van zijn meest primaire ­neigingen en individuele belangen. En dat is een universeel menselijk principe. Iedereen herkent zich erin.’

Ieder mens is ertoe in staat, maar volgens Kant zijn mannen er net iets beter in.
‘Kant is een kind van zijn tijd en heeft in die zin zeker standaardopvattingen over mannen en vrouwen. Hij schrijft dat ­mannen meer verbonden zijn aan het ver­hevene en vrouwen meer aan het schone. ­Clichématiger kan het niet, want eigenlijk stelt hij daarmee dat mannen geschikter zijn voor respect voor de ander en vrouwen voor de liefde. Toch zegt hij ook dat morele ­welwillendheid, die de basis vormt voor de hoogste vorm van vriendschap, een combinatie van liefde en respect is. Aan die con­statering zie je dat hij worstelt met de problemen van zijn tijd.’

‘De kosmos dondert tenslotte niet in elkaar’

Laten we er voor het gemak van uitgaan dat iedereen, van welke sekse of ras dan ook, over morele welwillendheid beschikt, dan blijft het toch nog steeds de vraag hoe we weten dat anderen uit hetzelfde morele hout gesneden zijn.
‘Dat kun je ook niet weten. De morele welwillendheid van de ander kun je niet kennen. Dus daar moet je op vertrouwen. Autonomie en vertrouwen zijn belangrijke thema’s voor Kant. Morele gezindheid houdt in dat je ­respect hebt voor je eigen morele verplichting en voor de intentie van de ander, ook al kun je die niet kennen. Het is een vorm van gedeeld vertrouwen. Dat geldt overigens ook voor jezelf, want denk maar niet dat je zelf precies weet wat je doet. Ook je eigen motieven kun je niet kennen. Je kunt alleen maar een goed mens willen zijn. Of dat ook lukt, heb je niet zelf in de hand.’

Door vriendschap leren we in eerste plaats om zelf een goed mens te zijn?
‘Dat is inderdaad wat Kant constateert in zijn notities. Je mag hopen dat een vriend jou helpt als je in nood bent. Dat zou een goede vriend zijn. Maar dat mag geen motief voor de vriendschap zijn. In de eerste plaats moet je zelf welwillend zijn, en je mag hopen dat de ander dat ook is.’

Bij vriendschap draait het dus meer om vertrouwen dan om kennis. Toch zegt u in uw boek dat we in de dialoog met vrienden ­kennis kunnen ontwikkelen.
‘Er is volgens Kant maar een heel beperkt domein waar we zekerheid over kunnen ­hebben, dat we wetenschappelijk kunnen kennen. Zekere kennis ontstaat wanneer ons eigen denkvermogen samenvalt met wat we waarnemen. Maar hoe kom je erachter of dat zo is? We hebben daarom een andere methode nodig om onze kennis te verfijnen. De dialoog met anderen is een manier om je eigen particuliere kennis te verbreden tot universelere kennis. Al blijft die universaliteit een ideaal. Dat geldt voor al onze kennis. We hebben nog niet één natuurwet gevonden waarin alle andere wetten samenvallen. En toch, zegt Kant, geloven we dat er een bepaalde eenheid is. Ook al weten we dat de wetten van Newton, de kwantummechanica en de relativiteitstheorie van Einstein elkaar tegenspreken, we zien ook dat de kosmos niet in elkaar dondert. Kortom, we vertrouwen erop dat die eenheid bestaat, ook al kunnen we deze niet kennen.

Dit geldt ook voor de zin van de morele ­verplichting. We kunnen het niet weten, maar we vertrouwen erop dat het zinvol is om moreel te willen zijn en te geloven dat dat de weg naar het ware geluk is.’

We moeten vertrouwen op een ideaal, waarvan we alleen maar kunnen hopen dat het ooit verwezenlijkt gaat worden.
‘Doen alsof dat ideaal verwezenlijkt is, zou volgens Kant een grote vergissing zijn. Het gaat hem om het streven naar het ideaal. Als je doet alsof het ideaal al gerealiseerd is, kom je op gevaarlijke terrein terecht. Dan is de geschiedenis ten einde.’

Over vriendschap. De praktische filosofie van Kant
Donald Loose | Van Tilt | 303 blz. | € 24,99