Home ‘Meteorologen gaat het niet om de waarheid’
Mens en natuur

‘Meteorologen gaat het niet om de waarheid’

Door René ten Bos op 05 mei 2021

‘Meteorologen gaat het niet om de waarheid’

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Het weer houdt ons al sinds de oudheid bezig. Toch werd de bestudering ervan lange tijd niet als serieuze wetenschap gezien. Volgens René ten Bos is dat deels te wijten aan de Griekse filosoof Aristophanes, die in zijn komedie De Wolken de spot dreef met iedereen die denkt de wolken te kunnen begrijpen. Een voorpublicatie van Meteosofie, een overdonderende studie van de relatie tussen weer en wijsgeer van voormalig Denker des Vaderlands René ten Bos.

Een serieuze wetenschap?

De Franse filosoof Michel Serres (1930-2019) schreef ooit dat de meteorologie het ondergeschoven kind van de geschiedenis was. Zowel in de filosofie als in de wetenschap zou aan weersverschijnselen amper aandacht zijn besteed. Serres maakte meteen duidelijk dat hij het niet over het klimaat heeft, maar over wat hij météores noemt. Daaronder verstaat hij alles wat zich tussen hemel en aarde afspeelt. Hij heeft daarmee vooral de bekende weersverschijnselen op het oog die we allemaal kennen: wolken, regen, hagel, bliksem, sneeuw of ook regenbogen. Filosofen en wetenschappers zouden voor al die overbekende weersverschijnselen geen of weinig oog hebben gehad.

Of Serres het helemaal bij het rechte eind heeft, valt echter te bezien. Ik ben ervan overtuigd dat het weer door de eeuwen heen wel degelijk veel filosofische aandacht heeft gekregen. Niettemin heeft Serres een punt als het gaat om de wetenschappelijke aandacht voor het weer. Veel wetenschappers haalden hun neus op voor de meteōros. De bestudering ervan zou slechts resulteren in nepkennis, dat wil zeggen kennis die in feite geen kennis is, althans niet volgens de wetenschappelijke maatstaven die eeuwenlang van kracht waren.

Toen René Descartes in 1629 besloot om ook over meteorologie te gaan schrijven, sprak hij nadrukkelijk van een ‘zuiver filosofisch’ in plaats van een ‘wetenschappelijk’ boek. Daarmee maakte hij een onderscheid tussen dit boek en twee andere boeken – een over straalbreking en een over meetkunde – die namelijk wel echte wetenschap zouden bieden. Net als Descartes hadden de meeste geleerden een voorkeur voor het bestuderen van verschijnselen die zich in harde wetmatigheden lieten vastleggen. Men kan hier denken aan de sterren of de planeten, waarvan de bewegingen zich prima met wiskunde lieten doorgronden. Men kan echter ook denken aan de natuur zelf: zij laat zich ook goed begrijpen, bijvoorbeeld met behulp van natuur- of scheikunde. Kennis richt zich op begrijpen, doorgronden, vastpakken, controleren en beheersen, kortom, op macht.

Lange tijd overheerste het gevoel dat mensen tegenover het weer machteloos stonden. Het weer van vandaag en van morgen onttrok zich aan elke poging tot begrip en berekening. Het is wanorde, onvoorspelbaarheid, toeval, lokaal in plaats van globaal en bovenal ongevormd. Je kunt het niet als een organisme, een fossiel of een mineraal in een laboratorium onder de microscoop leggen. Ook een telescoop helpt niet om het weer te leren kennen. Sterker nog, degene die door een telescoop tuurt op zoek naar de in en in hygiënische wereld van de sterren, heeft slechts last van het weer. Vandaar dat men telescopen het liefst neerzet op plekken waar het weer een minimale invloed heeft. Denk hier aan de Atacama Large Millimeter Array (alma) in het noorden van Chili, waar het bijna nooit regent, hagelt of sneeuwt. Woestijnen zijn, net als laboratoria, plekken waar turbulentie op afstand wordt gehouden. De wetenschapper voelt zich traditioneel aangetrokken tot dit soort rustige plekken. De tijd dat tornadojagen ook een liefhebberij van serieuze wetenschappers werd, moest nog komen.

Hoe dan ook, wie het weer bestudeert, kan turbulentie niet vermijden en begeeft zich epistemologisch gezien op glad ijs, althans volgens de normen van de wetenschap die lange tijd vigeerden. Geen wonder dat de meteorologie gedurende vele eeuwen niet gezien werd als een echte wetenschap. Dat is tegenwoordig wellicht moeilijk te vatten. Wij zien dagelijks op televisie, op het internet en soms ook nog in de krant wetenschappelijk getinte representaties van het te verwachten weer. We checken de buienradar alvorens we naar buiten gaan. We zien plaatjes met meanderende lijntjes en mystieke tekentjes. We willen weten wat het weer in Spanje of Noorwegen doet als we er volgende week op vakantie gaan. Op mijn app check ik iedere dag het weer in het Noord-Siberische Verkhoyansk, naar verluidt de koudste door mensen bewoonde plek op aarde. Op het moment dat ik dit schrijf is het er -46°C. De kennis waarop we bij dit alles vertrouwen – die kan toch niet anders dan wetenschappelijk zijn?

Klopt allemaal, maar tot in de twintigste eeuw werd de meteorologie niet erkend als wetenschap. Nog in 1904 klaagde de beroemde Britse meteoroloog Sir William Napier Shaw (1854-1945) dat de meteorologie, anders dan andere wetenschappen, geen samenhangend complex van ideeën had. Een leven lang zou hij strijden voor de erkenning van de meteorologie als een serieuze wetenschap.

Charlatans en bedriegers

Dat de meteorologie in wetenschappelijk opzicht lange tijd in laag aanzien stond, kunnen we wellicht op het conto schrijven van de Griekse blijspeldichter Aristophanes (446-386 v.C.). In zijn komedie De wolken rekent hij genadeloos af met iedereen die denkt de wolken te kunnen begrijpen. Mikpunt van spot is Aristophanes’ oudere tijdgenoot Socrates, in zijn ogen de ergste vertegenwoordiger van het sofisme. De grote filosoof wordt neergezet als een sjamaan en een bedrieger, die met zijn hoofd uitsluitend in de wolken zit. Socrates is zo vervuld van die wolken dat zijn praten slechts wolkig kan zijn. Maar in feite kan hij er niet veel aan doen. Iemand die zich met zoiets vluchtigs en onbestemds als wolken bezighoudt, kan niet anders dan het volk met vaagheden bedriegen. Socrates geeft dat zelf ook toe. Als zijn gesprekspartner Strepsiades hem de volgende vraag stelt …

Bij Zeus, o Socrates, wie zijn die vrouwen toch
Die hier zo lieflijk zingen, zijn ’t heldinnen, zeg?

… dan antwoordt de grote filosoof als volgt:

In ’t minste niet; het zijn de wolken uit de hemel;
Godinnen van degenen die in ledigheid
Hun leven slijten; ’t is van haar dat wij ontvangen Welsprekendheid,
verstand, begoochel-, bedrog- en babbelkunde,
En list en alle geestvermogens.

Meteorologie komt dus met welsprekendheid, verstand en bedrog. Dom is het allemaal niet wat er gezegd wordt, maar kunnen mensen inzake meteorologie wel een onderscheid maken tussen kennis en welsprekendheid? En waar slaat die welsprekendheid om in bedrog? Van meet af aan moet duidelijk zijn dat de Grieken ernstig twijfelden over de vraag of er ware en betrouwbare kennis kon zijn van wat ze zelf aanduidden als meteōros. Wie hier met de nodige stelligheid allerlei zaken beweert, wordt net zo bedrieglijk als het weer zelf. Er komen in De wolken heel wat fraaie en vaak ook nieuwe woorden voorbij om de sofisten en Socrates in het bijzonder belachelijk te maken. Het leukst is een passage waarin Socrates met open mond naar boven kijkt en niet in de gaten heeft dat een hagedis hem in de bek schijt. Denk niet dat deze omschrijving heel ver van het origineel is verwijderd en dat het om mijn eigen woorden gaat: Aristophanes schreef in een tijd waarin men van politieke correctheid nog nooit had gehoord.

Voor hem was Socrates een praatjesmaker met een bek vol stront. De grote held uit de dialogen van Plato blijkt in De wolken niets meer en niets minder dan een meteōrophenax, een weercharlatan of iemand die de kluit belazert als het om het weer gaat. Van deze lieden zijn er veel te veel. Het erge is dat deze woord- en weerzwendelaars zelf ook nog schijnen te geloven in wat ze zeggen. Volgens Aristophanes zijn die praatjesmakers van mening dat de wolken hun denken op een hoger niveau tillen. Dus komt Socrates aangevlogen in een soort korf, omdat hij het contact met de aarde vreest. Nooit heeft hij ook maar iets kunnen ontdekken, zo beweert hij, terwijl hij met beide benen ferm op de grond stond. Het is voor een denker, aldus Socrates in de versie van Aristophanes, absoluut nodig dat hij zichzelf verheft en kleine hoeveelheden lucht in zijn hoofd toelaat.

Hoewel er nogal getwijfeld wordt over de vraag of Aristophanes een waarheidsgetrouw portret van Socrates schilderde, lijkt het duidelijk dat de schrijver het gewauwel in het algemeen en over weersverschijnselen in het bijzonder een verspilling van tijd vond. Hij maakte zich zorgen over de populariteit van zoiets onbenulligs als de weerkunde en nam zich voor er eens flink tegen in te gaan. De Duitse classicus en filoloog Wilhelm Capelle (1871-1961) beweert dat De wolken de meteorologie blijvende reputatieschade toebracht. Iedereen die zich met het weer bezighoudt, is volgens de logica van Aristophanes per definitie een meteosofist voor wie spitsvondige redenaties en haarkloverijen belangrijker zijn dan waarheidsvinding. Anders gezegd, de waarheid is voor de meteosofist net zo vluchtig als een wolk.

De veelvormige wolken, suggereert de Zwitserse communicatiewetenschapper Rainer Guldin (geb. 1954), weerspiegelen de waarheid evenzeer als leugen en bedrog. Wolken hebben bij de Socrates van Aristophanes onder meer de functie om duidelijk te maken dat de goden een illusie zijn. Immers, alleen wolken veroorzaken regen, donder en bliksem. Socrates vraagt of iemand ooit regen, donder en bliksem zonder wolken heeft gezien. Het idee dat regen de pies van Zeus is, wil er niet in bij onze charlatan.

Aristophanes had ernstige bedenkingen bij deze manier van redeneren. Er zit niet alleen een geweldige pretentie in, alsof de mensen daadwerkelijk kunnen begrijpen wat uit de aard der zaak ‘onttrokken is aan menselijk onderzoek’, maar de poort naar goddeloosheid wordt ook nog eens wagenwijd opengezet. Capelle suggereert dat de komedie van Aristophanes ertoe bijgedragen heeft dat Socrates inderdaad veroordeeld zou worden, bijna 25 jaar na de eerste opvoering ervan in 423 v.C. Dat is des te ironischer, omdat er maar weinig bewijs bestaat dat de historische figuur Socrates zelf daadwerkelijk in meteorologie geïnteresseerd was.

Hoe dan ook, met luchtige zaken zou een weldenkend mens zich niet bezig moeten houden. En meteorologie heeft onmiskenbaar met lucht te maken. De etymologie is onomstreden: het woord meteōros is een samenstelling van meta en aeirō. Het eerste betekent ‘ergens middenin’ of ‘tussen’ en het tweede betekent ‘verheffen’, ‘optillen’ of ‘omhoogbrengen’. Bij meteōros gaat het dus om verschijnselen die ergens in de lucht hangen. In het Grieks heeft het woord een heel spectrum aan connotaties: iets wat zweeft, iets wat opgeheven is, iets waar spanning op zit, iets wat omhooggaat, maar ook heen en weer, enzovoort. Wat het ook precies moge zijn, het geeft volgens Capelle in ieder geval aanleiding tot veel adoleschia: zinloos gepieker en geklets. Daar wilde Aristophanes, een briljante maar ook behoorlijk conservatieve man, met graagte een einde aan maken.

In Meteosofie onderzoekt René ten Bos het filosofische denken over de meteōros  – alles wat zich tussen hemel en aarde afspeelt. Hij presenteert de meteosofie als een belangrijk maar veelal vergeten onderdeel van de filosofiegeschiedenis. Het boek verschijnt op 7 mei bij Uitgeverij Boom.