Jannah Loontjens leest bij Luce Irigaray dat yoga ons kan helpen het contact met ons lichaam te herstellen. Toch gaat de verheerlijking van het oosterse denken Loontjens te ver.
Lange tijd nam ik wekelijks yogalessen. Elke keer kwam het moment waarop we liggend op onze rug, in de ‘savasanahouding’, onze gedachten moesten loslaten. Ik vond dat lastig. Sterker nog, het was alsof de poging om mijn gedachten los te laten, mijn denken juist een slinger gaf. ‘Waaraan dacht ik nou eigenlijk net?’ vroeg ik me af. ‘Kan ik mijn gedachten wel laten gaan als ik niet weet wat ik laat gaan? Nu richt ik me op het loslaten, maar dat is toch eigenlijk ook een vorm van denken?’ Et cetera. Er is mij wel gezegd dat ik te veel in mijn hoofd zit. Misschien is dat een typisch westerse kwaal, begin ik te denken als ik het boek Tussen Oost en West van Luce Irigaray lees.
Volgens de Franse psychoanalytica en filosoof Irigaray worden wij in het Westen te veel door de ratio geleid en zijn we het contact met ons lichaam en onze adem kwijt. Dit leidt tot veel problemen, zelfs klimaatverandering en economische ongelijkheid komen voort uit het verlies van contact met het lichaam, meent Irigaray. Om de balans te herstellen tussen mens en natuur zouden we meer naar oosterse denkwijzen moeten luisteren: oosterse cultuur en yoga-oefeningen kunnen ons leren op een vloeiendere, beweeglijkere wijze te denken. Al voel ik enige scepsis bij de idealisering van het Oosten, ik vermoed dat er een kern van waarheid in haar denken schuilt.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Adem
De vervreemding van het lichaam begint al met het klassiek-filosofische onderscheid tussen lichaam en geest. Met dit onderscheid is er meteen een hiërarchie in het spel: het belang van de geest wordt boven dat van het lichaam geplaatst. Verheffende inzichten worden bereikt door te denken, waarbij lichamelijke behoeften, lusten en verlangens beheerst dienen te worden. Door het puur geestelijke na te streven, verwaarlozen wij evenwel onze natuur, betoogt Irigaray, onze eigen natuur en ook ons bestaan als onderdeel van een groter geheel. Om weer met onze eigen natuur verbonden te raken zouden we kunnen beginnen met ons meer op onze adem te concentreren.
Adem is wat geest en lichaam verbindt, een inzicht dat in het Oosten veel gewoner is dan hier, verklaart Irigaray. Enerzijds begint ieder individueel bestaan – bij de geboorte verlost van het symbiotische leven in de moederbuik – met een eigen eerste ademhaling: zelfstandig ademen maakt je tot individu. Anderzijds is de adem juist datgene wat we met anderen delen. De lucht die ik inadem, wordt evengoed door anderen ingeademd: het in- en uitademen van gemeenschappelijke lucht verbindt ons allen, naast en voorbij alle mogelijke culturele verschillen.
In het leren bewust te ademen en te leren voelen wat de adem doet en wat hij betekent, ligt volgens Irigaray de opening naar een betere toekomst. Hierbij kan yoga ons helpen. Al heb ik weleens eerder nagedacht over hoe de lucht die ik inadem ook anderen is binnengegaan, ik heb hier nooit een politieke potentie in gezien. Het gaat er echter niet alleen om dat ademen universeel is en we onze ademtocht met anderen delen, maar ook dat adem nooit statisch is; adem vloeit, beweegt en is een symbool van leven. In het Westen willen we de dingen te veel vastleggen, meent Irigaray; dat komt doordat we alles geestelijk willen kunnen bevatten. Maar, schrijft ze, ‘we beseffen niet dat deze houding het leven van de wereld omvormt in iets eindigs, iets doods, omdat de wereld op die manier zijn eigen leven verliest, een leven dat altijd iets onbekends bevat, buiten ons bereik valt en anders is dan wij.’
Toe-eigening
Zowel in de westerse filosofie als in de wetenschap is de mens op zoek naar zékere kennis; naar inzichten die een antwoord vormen. Ergens kennis van hebben is in die zin inderdaad een statisch gegeven. Je kunt lang onderzoek doen, maar de uitkomst wordt beschouwd als een eindpunt, daar waar de weg stopt, daar waar het doorgeven van het gevonden antwoord kan beginnen. Tegelijkertijd weten we ook dat inzichten altijd weer bijgesteld worden en dat twijfel vaak vruchtbaar is. Toch is het verlangen naar bewijsbare, onwankelbare zekerheden behoorlijk dominant.
Deze wijze van denken is volgens Irigaray kwalijker dan je zou vermoeden, het leidt namelijk tot een stramme en gesloten mentaliteit, die het vreemde enkel kan toelaten door het toe te eigenen. Ook ontbreekt het besef dat we eigenlijk maar een klein deeltje van een veel groter geheel zijn, waarvan iedereen, ook vreemdelingen, deel zijn. Door dit ontbrekende besef richten mensen zich te veel op individueel bezit, in plaats van een groter kosmisch bewustzijn. Irigaray meent bovendien dat het willen vastleggen en toe-eigenen van kennis samenhangt met de patriarchale structuren binnen de samenleving. De geest behoorde lange tijd de man toe, de vrouw symboliseerde het lichamelijke. Deze opvatting beperkte niet alleen de levens van vrouwen, maar ook de ontwikkeling van de wetenschappen en de rol van seksualiteit in de samenleving. ‘We hebben geleerd dat de seksuele begeerte het werk is van alleen het vlees en niet van de geest’, schrijft Irigaray. ‘Deze vergissing heeft de energie van de man en de vrouw in de westerse traditie verlamd.’
Kortom, het scheiden van lichaam en geest leidt ertoe dat we vast komen te zitten, seks een machtsspel wordt en kennis eigendom. In Irigarays denken is alles met elkaar verbonden en is het juist die verbondenheid tussen denken en voelen, mens en natuur, lichamelijke oefening en kennisverwerving, die we dienen op te zoeken. Hiervoor zouden we dus van Indiase denkbeelden kunnen leren, meent ze stellig. Al begrijp ik Irigarays kritiek op het Westen, ik blijf me ongemakkelijk voelen bij haar verheerlijking van het Oosten. De oosterse denkbeelden hebben tot nu toe geen ideale samenlevingen voorgebracht. In India veroordeelt het kastensysteem nog altijd velen tot armoede, verkrachtingen vormen een groot probleem, er is sprake van grote economische ongelijkheid, corruptie en alarmerende vervuiling. Als de oosterse denkbeelden al geen verbeterende invloed hebben op samenlevingen aldaar, hoe zouden die denkbeelden dan het Westen kunnen omvormen?
Sinds Irigarays boek in 1999 verscheen, zijn we wereldwijd wél meer yoga gaan doen. Ook is er meer aandacht voor lichamelijke gezondheid, sport, voeding en ontspanning. Zijn we hiermee als samenleving een andere richting ingeslagen, zijn we minder individualistisch en meer verbonden geworden? Meer bewust van de natuur? Misschien wel een beetje. Of hebben we ons de oosterse lichaamsoefeningen toegeëigend en er met name een verkoopbaar product van gemaakt?
Zelf ben ik met yoga gestopt. Merkwaardig genoeg vond ik het juist te statisch. Tegenwoordig neem ik danslessen, modern en jazz: beweeglijker, vloeiender en ik vind er meer plezier in. Na het lezen van Irigarays boek zal ik meer aandacht hebben voor mijn ademhaling tijdens het dansen. En nu begin ik ook na te denken over de politieke potentie van dansen. Misschien is de verbondenheid waar Irigaray naar streeft gemakkelijker te bereiken door te dansen? Moderne dans als verplicht vak op school? Het voelt nog wat onwennig om de invloed van lichaamsoefeningen op het denken en de maatschappij in ogenschouw te nemen, maar ik geloof wel dat Irigaray een punt heeft; de invloed en betekenis van onze lichamelijkheid is te lang verwaarloosd en moet meer onderdeel worden van filosofische en politieke bespiegeling. Hoe dit precies moet gebeuren, weet ik nog niet. Daar ga ik nog over nadenken, of, nee, juist minder denken. Ademen. Dansen.