Home ‘Men moet het geluk een handje helpen’
Levenskunst

‘Men moet het geluk een handje helpen’

Door Wilhelm Schmid op 13 maart 2013

08-2003 Filosofie magazine Lees het magazine
Geen autoriteit, geen dominee of politieke partij zal ons nog vertellen hoe we moeten leven; de moderne mens moet zichzelf zien te redden. De Berlijnse denker Wilhelm Schmid bespreekt deze condition humaine. Aflevering 2: Wat is geluk?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Is gelukkig zijn een kwestie van geluk hebben? Nee, volgens Gracián: ‘Er zijn regels voor het geluk, want voor de verstandige mens is niet alles toeval. Men moet het geluk een handje helpen.’
 
Voordat het kleine weggetje in het bos verdwijnt, komt het langs een kerkhof. Een wonderbaarlijk stille plek, waar de gedachte aan de dood draaglijk schijnt. Hoeveel verlangens naar geluk liggen hier begraven? Hoeveel momenten van geluk, en wat is daar van over? Alle mensen streven naar een hoogste goed, zoals reeds Aristoteles aan het begin van zijn Ethica Nicomachea zegt; en als dat hoogste goed komt ons nu eenmaal het geluk voor. Daarom ligt de vraag naar het geluk de filosofische levenskunst van oudsher na aan het hart. Een nadere analyse van het begrip leert dat er drie niveaus in het spel zijn.
 

Masterplan

Allereerst is er het toevallige geluk: Het Duitse woord ‘Glück’ (waaraan het Nederlandse ‘geluk’ verwant is) stamt van het Oudhoogduitse gelücke, waarmee werd gedoeld op lotgevallen die zo, maar ook ánders konden uitvallen. In het Oudgrieks duidde men het toevallige van dit geluk aan met tyche, in het Latijn met fortuna, dat in het Frans en Engels is behouden als fortune maar in de loop der tijd steeds meer met het gunstige toeval en de gewenste vervulling in verband is gebracht: iemand ‘geluk’ wensen is meestal gekoppeld aan een dergelijke uitkomst. Het is – en naar alle waarschijnlijkheid blijft – een open vraag of gelukkige of ongelukkige toevalligheden ‘zin hebben’, of er sprake is van voorbeschikking of voorzienigheid. In elk geval vertonen ze verbazingwekkende regelmatigheden, alsof ze geschieden volgens een ‘masterplan’, zowel in het gelukkige als in het ongelukkige. Dat is de filosofen van de levenskunst niet ontgaan en zij hebben daaruit hun conclusies getrokken: ‘De ongeluksdagen kennen; zulke zijn er immers: er gaat dan niets goed, en als er al iets verandert, dan toch niet de tegenspoed. Twee pogingen volstaan om de proef op de som te stellen en wie merkt dat hij zijn dag niet heeft, moet zich dan terugtrekken.’ (Gracián, Handorakel, aforisme 139). Dat een, twee meevallers het geluk aantrekken en dat omgekeerd, wie geen geluk heeft, pech kan verwachten, zou iemand haast gaan denken dat het toevalsgeluk een wet van accumulatie volgt. De essentie van dit geluk is echter dat je er niet over kunt beschikken. Te kiezen is slechts de houding die het zelf tegenover toeval en noodlot kan aannemen: het kan zich afsluiten of zich ervoor openstellen, en in zowel de binnenwereld van het zelf als de buitenwereld van de levenswandel kan men een constellatie vormen waarin een toeval verstrikt kan raken dan wel op voorhand wordt afgewezen. Bevorderlijk voor ontvankelijkheid is een houding van verdraagzaamheid, van kunnen wachten, en van het ‘nemen zoals het is’ wanneer het zich niet aandient of anders uitvalt dan gehoopt. Maar belangrijker nog is de houding van openheid, de ‘spontaniteit’ gekoppeld aan opmerkzaamheid, om zo het juiste ogenblik te kunnen herkennen en te grijpen. Het lijkt alsof de openheid van het zelf het fladderende geluk aantrekt: bij voorkeur strijkt het daar neer waar het zich welkom voelt en niet het verwijt te horen krijgt dat het ‘op dit moment niet uitkomt’.
 

Medicijnen

Ten tweede: Het geluk als welbevinden: In de moderne tijd is de definitie van het geluksbegrip in toenemende mate gebaseerd op het zogeheten ‘positieve’: het aangename, de lusten, het welbevinden, de prettige ervaringen op lichamelijk en geestelijk vlak. Moderne mensen zoeken het geluk bij voorkeur in ‘zich goed voelen’ – zijn zij eens een keer ‘treurig gestemd’, dan proberen zij deze lastige verstoring zo snel mogelijk weer kwijt te raken. Meestal zonder het te weten, handelen zij daarmee in overeenstemming met de definitie van utilitaristen als Jeremy Bentham (Inleiding in de beginselen van de moraal en de wetgeving, 1789): geluk is de maximalisering van genot en de minimalisering van pijn. Deze filosofische opvatting heeft als geen ander ingang gevonden. De moderne vermaaks- en belevenismaatschappij is ondenkbaar zonder het streven naar geluk in deze betekenis. Niet dat het streven naar welbevinden verwerpelijk is, maar het geluk beidt zijn tijd, het houdt gelukkige ogenblikken in petto waarvoor het individu zich kan openstellen en waarop het zich ook kan voorbereiden – ogenblikken die het leven de moeite waard maken en die bijna elke dag te vinden zijn. Het zelf kan de ingrediënten van dit geluk leren kennen, ze zélf zoeken en werken aan hun beschikbaarheid, zich er ascetisch op voorbereiden om er bij gelegenheid extatisch van te kunnen genieten. Ook Gracián heeft weet van de ‘kunst om geluk te hebben. Er zijn regels voor het geluk, want voor de verstandige mens is niet alles toeval. Men moet het geluk een handje helpen’ (Handorakel, aforisme 21). Wanneer we het hebben over ‘naar geluk streven’, dan bedoelen we daarmee gewoonlijk het realiseren van voorspoed en een prettig leven. Je kunt je goed voelen omdat je iets gelukt is, je ergens in geslaagd bent, en het genot is des te groter naarmate er meer inspanning aan vooraf is gegaan. En toch hoedt de filosofische levenskunst zich ervoor het hele leven te verwisselen met één afzonderlijk gevoel van welbevinden; volgens haar doet het zelf er beter aan tijdig te beseffen dat er nog andere tijden zullen komen, dat het niet immer louter genot is en dat volledige vrijheid van lichamelijke en psychische pijn onbereikbaar is. Dat het leven toppen en dalen kent beseft ook de moderne mens, maar alleen de toppen tellen nog en de dalen worden verwenst. Valt er aan de angsten en andere neerdrukkende gebeurtenissen niet meer te ontkomen, dan is het in deze opvatting zaak zo snel mogelijk ‘uit het dal omhoog te kruipen’, zo nodig met medicijnen.
 

Sysiphus

En ten slotte: Het geluk als volheid: Dit bestaat er niet zozeer in dat alle mogelijke wensen in vervulling gaan. ‘Iets te wensen over hebben, om niet van puur geluk ongelukkig te zijn. Het lichaam moet ademen en de geest iets hebben om na te streven. Wie alles had, zou in alles teleurgesteld en ontevreden zijn’ (Gracián, Handorakel, aforisme 200). Het geluk als volheid is veeleer een bewust ingenomen houding, die het best tot uitdrukking komt in blijmoedigheid en gelatenheid: dat wil zeggen de ‘goede geest’, waaraan het Griekse begrip eudaimonia zijn naam ontleent. Dit geluk is te kiezen, namelijk als een manier van leven, en te leren, met behulp van zorgzaamheid, theoretische verheldering en praktische oefening, zoals bij Aristoteles is terug te vinden.

Daarmee wordt bedoeld dat geluk meerdimensionaal is en niet slechts de kant van het aangename, het genotvolle en ‘positieve’ vertegenwoordigt. Geluk als levensvolheid is daarom de oscillatie tussen de polen van het positieve en negatieve, het hele scala aan ervaringen met alle contrasten en tegenspraken, dat de mens er diepgaand van doordringt echt te leven en het leven al in zijn facetten te ondervinden. Wat zou nog afbreuk aan dit geluk kunnen doen? Iets wat bijdraagt aan de volheid van dit leven, sterkt het geluk; zwakker kan het slechts worden door de versmalling van de ervaring, meestal tot een eenzijdige aangenaamheid, waaraan sterk wordt vastgehouden. Dit geluk is veelomvattender en duurzamer dan alle toevalsgeluk en welbevinden; het is het eigenlijke filosofische geluk, niet afhankelijk van loutere toevalligheden en kortstondige gewaarwordingen, waarbij het erom gaat telkens opnieuw een evenwicht te vinden in alle tegenstrijdigheden van het leven, niet per se op elk moment, maar door het hele leven heen: niet alleen successen, maar ook mislukkingen; niet alleen welslagen, maar ook falen; niet alleen genot, maar ook pijn; niet alleen oppervlakte, maar ook onmetelijkheid; niet alleen doen, maar ook laten; en niet alleen een gelukzalig welbevinden, maar een gelukkig zijn dat paradoxalerwijze ook ruimte laat voor ongeluk. Ten diepste instemmen met het tragische, of anders bezien komische gegeven dat je de steen van het leven omhoog rolt om hem telkens weer omlaag te zien rollen, en desondanks steeds opnieuw van vooraf aan te beginnen, evenals Sisyphus: ‘Men moet zich Sisyphus,’ aldus Albert Camus in De mythe van Sisyphus (1942), ‘voorstellen als een gelukkig mens.’
 
Vertaald uit het Duits door Ruud van de Plassche
 
Wilhelm Schmid is filosoof. Hij woont in Berlijn. In Nederland is van hem verschenen Filosofie van de levenskunst. Inleiding in het mooie leven, uitg.Ambo/Anthos, Amsterdam 2001. Homepage: www.lebenskunstphilosophie.de