Home Levenskunst Louterende melancholie
Levenskunst

Louterende melancholie

Geen autoriteit, geen dominee of politieke partij zal ons nog vertellen hoe we moeten leven; de moderne mens moet zichzelf zien te redden. De Berlijnse denker Wilhelm Schmid bespreekt deze condition humaine. Aflevering 3: De kunst om treurig te zijn.

Door Wilhelm Schmid op 13 maart 2013

Louterende melancholie

Geen autoriteit, geen dominee of politieke partij zal ons nog vertellen hoe we moeten leven; de moderne mens moet zichzelf zien te redden. De Berlijnse denker Wilhelm Schmid bespreekt deze condition humaine. Aflevering 3: De kunst om treurig te zijn.

09-2003 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

De kunst van het treuren bestaat erin dat het de polariteit van het leven herstelt. Want tranen hebben een verbazend louterende werking, die de moed tot leven kan terugbrengen. Ze geven nieuwe energie. ‘Het tranenland is zo geheimzinnig’, luidt het bij Antoine de Saint-Exupéry, wanneer de kleine prins plotseling begint te snikken als het donker invalt. In dit zo bijzondere tranenland spelen gevoelens een belangrijke rol. Waarom? Misschien om daarmee de polariteit van het leven te onderstrepen: niet alleen het denken, maar ook het voelen; niet alleen gevoelens van vreugde, maar ook gevoelens van treurigheid. Alleen al de vreugde lijkt veel mensen ernstige moeilijkheden te bezorgen, maar dat is nog niets vergeleken met het treurig zijn. Kunnen wij daar niettemin een kunst van maken?

Daartoe moeten we eerst beter begrijpen wat treurig zijn is. Voor dat gevoel kunnen diverse redenen zijn. Het kan te maken hebben met een verprutste situatie, met een gemiste kans of een verkeerde reactie. Iemand kan treurig zijn vanwege een uitzichtloze toestand waaraan geen einde lijkt te komen. In veel gevallen berust treurig zijn echter op het meemaken van een afscheid en het gemis van een ander. Dat begint al met de ogenschijnlijk onschuldige scheiding tussen verbonden mensen, geliefden, vrienden, ouders en kinderen: een stap in de eenzaamheid, na de geborgenheid van het samenzijn. Het gaat hierbij ongetwijfeld om een vroege herinnering aan het uiteindelijke afscheid dat, al ligt het in de verre toekomst, onontkoombaar is: een herinnering aan de dood; een voorgevoel van de metafysische pijn die dit afscheid kan toebrengen.

Zoeken we een begrip dat deze ervaringen omsluit, dan is treurig zijn passend. Daarin ligt besloten dat het hierbij gaat om een zijnswijze van de mens en niet louter om een tekort of zelfs een ziekelijke toestand. Sterker nog, deze zijnswijze maakt wezenlijk deel uit van het menselijke bestaan. Er is het welbepaalde treurig zijn, waarvan sprake is als mensen treuren om datgene waaraan nu of in de toekomst niets te verhelpen valt: het besef van vergankelijkheid. Treurig zijn kan voortkomen uit een ontsteltenis die het leven op zijn grondvesten doet schudden: de ervaring dat niets bestendig is, dat alles vergaat, dat de bodem waarop wij leven wankel is en er zich bij elke stap afgronden kunnen openen. En er is het ogenschijnlijk onbestemde treurig zijn: ‘Eigenlijk gaat alles goed, ik snap niet wat er met me aan de hand is’. Misschien ontspringt deze treurige stemming juist uit de ervaring dát ‘alles goed gaat’. Een leven dat alleen nog harmonie kent, verlangt naar de tegenpool van disharmonie. Ononderbroken levensvreugde is op den duur ook uitputtend en vraagt om rust, die in het treurig zijn te vinden is.

Maar waaruit bestaat nu de kunst om treurig te zijn? Aan de basis staan de uitingsvormen die in eerste instantie spontaan van aard zijn: sprakeloosheid, ontzetting, woede of volstrekt daaraan tegengesteld teruggetrokkenheid, geslotenheid, onverschilligheid. Daarbij hebben de extroverte uitingsvormen evenveel bestaansrecht als de introverte; en het gaat in geen van beide gevallen om een norm, maar altijd om een keuze, die het individu zich bewust kan maken. Deze uiting kan veraanschouwelijkt worden in beelden, teksten, gebaren, arrangementen, ceremonies of andere voortbrengselen. In aloude spreuken, door de eeuwen heen in ongewijzigde vorm mondeling doorgegeven, kunnen treurnis en treurig zijn zich kenbaar maken. Beslissend daarvoor is de keuze die ieder individu zelf moet voltrekken. Bovenal van belang is de houding die je tegenover de treurig makende dingen wenst in te nemen. Het is de kunst die houding te kiezen die niet alleen in staat stelt tot aanvaarding (het ‘over je heen laten komen’), maar ook tot instemming, de ‘wenende instemming’, het bevestigen, het in tranen beamen.

Zoete vermoeidheid

Juist deze tranen hebben een verbazend louterende werking, die de moed tot leven kan terugbrengen. De tranen schenken nieuwe krachten, en dat op zich kan al een reden zijn om ze te laten stromen. Tranen overmannen het subject, dat dan tijdelijk afstand moet doen van zijn trotse soevereiniteit en de beheersing over de gezichtsmimiek verliest. De machtsverhoudingen tussen denken en voelen keren zich om. Door de tranen valt de distantie weg die het subject gewoonlijk tot een gebeurtenis weet te bewaren. Na het huilen, als alle organen zijn uitgewoed, volgt dan de laatste snik: het zelf is nu helemaal verdoofd, niet meer tot denken in staat. Als door een sluier blikt het op een vreemde wereld. Alles is zo stil en zo vredig. Een zoete vermoeidheid doorstroomt het hele zelf. Het is een merkwaardig feit dat mensen in zeer benarde omstandigheden beginnen te lachen en bij de allergrootste vreugde juist huilen, vermoedelijk om onbewust de polariteit van het leven te herstellen. Een overmaat aan vreugde slaat om in treurigheid, nieuwe vreugden volgen op het doorstane leed. Gezegend zijn zij die huilen kunnen, want bij hen blijven de tranen die vergoten moeten worden niet in het lichaam steken. Op het beslissende moment proberen zij niet weer direct uit het tranendal te komen. Het enige alternatief is veel water drinken, om dan maar op die manier alles weg te spoelen wat gewoonlijk door tranen gezuiverd wordt. Dit is de louterende functie van het huilen, die tranen zo heilzaam maakt in lichamelijk en geestelijk opzicht. Ook overmatig alcoholgebruik is intuïtief gericht op vervloeiing: de vele druppels versmelten tot een tranenvloed, al heeft dat desastreuze gevolgen. Overigens staat de mens naast het luide, openlijke huilen ook altijd het stille, innerlijke huilen tot beschikking dat zich slechts door vochtige ogen verraadt, wellicht omdat alle tranen al vergoten zijn, of omdat de treurnis niet voorbij wil of mag gaan.

Brahms

Niet alleen bij ‘droevige gebeurtenissen’, maar ook in het dagelijks leven kan het verdriet een plek gegeven worden, bijvoorbeeld wanneer we thuis of in de concertzaal een van die vele muziekstukken horen waarin het treurig zijn zo kunstzinnig is verwerkt. Zoals Ein deutsches Requiem van Johannes Brahms, met de oneindig weemoedige koorzangen die vanaf de eerste opvoeringen in 1868–1869 mensen tot in hun wezen raken, bovenal door het eerste deel, dat de droefheid over de vergankelijkheid van het leven verklankt met één enkele, oneindig lange melodie, dan door het bovenaards mooie, verzoenende vierde deel en het pas later ingevoegde langzame vijfde deel genaamd ‘Ihr habt nun Traurigkeit’, naar het Johannesevangelie, ten slotte de berustende, eindeloos wegstervende tonen in het zevende deel. Of de Vier letzten Lieder van Richard Strauss, op gedichten van Hermann Hesse en Joseph von Eichendorff, ontstaan in 1947, met de eenzame menselijke stem die ondanks haar lyrische droefenis zegeviert. En feitelijk bijna de hele muziek van de Romantiek, die zich vanaf het begin doelbewust en op bijzondere wijze heeft gebogen over deze ‘donkere’ zijde van het menselijke bestaan.

Kan men doelbewust treurig zijn? Zonder twijfel. Dat doet bijvoorbeeld degene die terugdenkt aan verdrietige ervaringen, en die zich niet in dat verdriet verliest, zoals bij het verdriet om gescheiden te zijn van een geliefde persoon. En ‘weltschmerz’ kan op ieder moment worden ervaren: verdriet over de vergankelijkheid van het leven en alle dingen, zij het niet echt over de ‘wereld’ zelf. Toch moet omgekeerd ook het treurig zijn in evenwicht worden gehouden, zodat het bestaan leefbaar blijft, tenzij het zelf ervoor gekozen heeft in vertwijfeling onder te gaan. We kennen vele kunsten die ons de treurigheid voor een poos kunnen doen vergeten, zoals de kunst om te lachen, en daarnaast alle kunsten die ons de schoonheid van het zinnelijke laten beleven. Daartoe leent zich bovenal de erotiek: het is vermoedelijk niet toevallig dat afbeeldingen van de melancholie opvallend vaak zijn voorzien van erotische attributen. Zo herstelt het zelf de polariteit van het leven.

Vertaald uit het Duits door Ruud van de Plassche

Wilhelm Schmid is filosoof. Hij woont in Berlijn. In Nederland is van hem verschenen Filosofie van de levenskunst. Inleiding in het mooie leven, uitg.Ambo/Anthos, Amsterdam 2001. Homepage: www.lebenskunstphilosophie.de