Home Lach om jezelf

Lach om jezelf

Door Jannah Loontjens op 25 februari 2020

Lach om jezelf
Cover van 03-2020
03-2020 Filosofie magazine Lees het magazine

Rechts maakt botte grappen over immigranten, vrouwen en andersdenkenden. En links? Dat wil niemand buitensluiten en gedraagt zich heel voorzichtig. Jannah Loontjes vraagt zich af of er echt geen plaats meer is voor humor ter linkerzijde.

Als de dingen tegenzitten – misverstanden met mensen, onenigheden of liefdesperikelen – heb ik de neiging om naar mijn leven te kijken als naar een theaterstuk. En vaak schiet ik dan in de lach. Het is niet zo dat ik onbewogen blijf onder ruzies of dat verwijten mij niet raken, maar ondanks de pijn en de ellende die ik voel, moet ik er vaak ook om lachen. Niet iedereen deelt deze vorm van humor. Een ex-vriend nam het me erg kwalijk dat ik zomaar in de lach kon schieten tijdens onze ruzies, maar ik kon het niet helpen dat dwars door mijn woede en radeloosheid heen ons venijnige geharrewar mij ineens als een strindbergiaans huwelijksdrama voorkwam.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Waar komt juist deze vorm van humor vandaan, vraag ik me af terwijl ik het boek Lachen van de Franse filosoof Henri Bergson erbij pak. Volgens Bergson gaat de lach altijd gepaard met een zekere ongevoeligheid. Je kunt heus wel iets voelen bij de situatie of voor de persoon om wie je lacht, maar tijdens het lachen wordt dat gevoel even opzijgezet. ‘Neem afstand en bezie het leven met de blik van een onverschillige toeschouwer,’ schrijft Bergson. ‘Heel wat drama’s zullen dan in blijspelen veranderen.’ Precies, roep ik van binnen. Ik hou van die onverschillige blik die de absurditeit van gewone situaties optilt, al begrijp ik dat het juist die afstandelijkheid is die anderen als kwetsend kunnen ervaren.

Teken van hoogmoed

Er zijn veel vormen van humor, en of je elkaars gevoel voor humor wel of niet deelt is cruciaal in het ontstaan van vriendschappen. Wat het inhoudt om hetzelfde gevoel voor humor te hebben is lastig uit te leggen, maar kan wel degelijk heel nauw luisteren. Je kunt van satire houden, maar niet van alle vormen van satire; van ironie, maar niet alle ironie; van provocaties en spot, maar ook weer niet van alle vormen van provocatie.

De laatste tijd ligt vooral ironie onder vuur. In het pamflet Ondraaglijke lichtheid. Over het nut en nadeel van ironie schrijft Ilja Leonard Pfeijffer: ‘Ironie ridiculiseert niet alleen wat geridiculiseerd moet worden, maar alles, inclusief de zaken die waardevol zijn. Ironie is de vijand van betrokkenheid en ontneemt ons datgene waarin we serieus denken te geloven.’ Dit sluit aan bij wat Bergson over humor schreef. Volgens hem was humor een aangelegenheid van het intellect en niet van het gevoel; de betrokkenheid bij de situatie wordt in de lach losgekoppeld.

‘Neem afstand en heel wat drama’s zullen in blijspelen veranderen’

Ook andere filosofen hebben gewezen op de onthechting die plaatsvindt in de lach. Sterker nog: lachen werd als een teken van minachting en hoogmoed gezien. Volgens Plato was de lach meestal vermengd met leedvermaak, volgens Montaigne was het een teken van geringschatting en volgens Hobbes bestond de kern van het lachen uit uitlachen. Ook Descartes zag in spot, de vreugde die vermengd is met haat, een van de belangrijkste redenen voor de lach. Geestelijken beschouwden de lach, voortkomend uit superioriteitsgevoelens, als een duivels verschijnsel; het stuipachtige vertrekken van het gelaat was hiervan een bewijs.

Geen ironie meer

Deze klassieke opvattingen lijken door te klinken in Pfeijffers pamflet. Volgens Pfeijffer werkt ironie uitstekend om een ‘verstikkende moraal open te breken’. De spot richt zich dan op de heersende klasse, op de machthebbers, de bourgeoisie. ‘Maar,’ schrijft Pfeiffer, ‘er is een probleem. Wij zijn zelf de bourgeoisie geworden. De superieure moraal die de ironicus op de korrel neemt, is onze moraal. […] Als een ironicus zich van zijn taak kwijt door te zeggen wat hij niet mag zeggen, dan zegt hij vandaag de dag racistische en antifeministische dingen.’

Werkelijk? Zou ik als linkse denker niet meer ironisch mogen zijn, geen zelfspot meer mogen hebben omdat ik me te betrokken voel bij de wereld? Dit is wel een erg nauwe definitie van ironie. Toch is het een opvatting die tegenwoordig vaker wordt gehoord. Ook cultuursocioloog Giselinde Kuipers meent dat humor met name door de rechterzijde van het politieke spectrum doeltreffend wordt ingezet. In een artikel in De Groene Amsterdammer verklaart ze dat humor een manier is om wij-zijgevoelens te versterken. ‘Samen lachen betekent: wij begrijpen dezelfde grap. Wij zien de wereld op dezelfde manier.’

Kuipers schrijft dat dergelijke humor de polarisatie vergroot – een ontwikkeling waar linkse idealisten zich tegen verzetten. Terwijl rechts niet schroomt om in botte grappen immigranten, vrouwen en andersdenkenden als inferieure wezens neer te zetten, staat links juist voor inclusiviteit; links wil niemand buitensluiten en zou hierdoor minder gemakkelijk grappen kunnen maken. Is er dan helemaal geen plaats meer voor humor aan de linkerzijde?

Eerder zot dan rot

Als ik deze inzichten toepas op het voorbeeld van mijn ex-vriend die zich gekrenkt voelde door mijn lach, dan is er een overeenkomst. Ook hij verweet me dat ik me koel en superieur opstelde, en het voelde alsof ik hem met mijn lach buitensloot. Het klopt dat ik niet evenveel voelde als hij. Het was alsof ik uit de situatie gekatapulteerd werd en ons ineens als twee toneelspelers zag bekvechten; de woede die ik eigenlijk voelde kwam komisch op me over, ik zag de absurde menselijkheid ervan, die op mijn lachspieren werkte. Wat mij betreft sloot mijn lach hem desondanks niet buiten; hij had mee kunnen lachen. Het ging om de situatie. Ik lachte evenzeer om mezelf.

Angst voor humor komt voort uit angst voor een elitaire reputatie

De angst voor humor, ironie en spot aan de linkerzijde van het politieke spectrum komt grotendeels voort uit de angst voor een elitaire reputatie: links zou te intellectueel zijn, te veel grachtengordel, niet genoeg betrokken, en zou zich – inderdaad – superieur opstellen. Zodra je rechts-populisten bespot, zou dat betekenen dat je op het volk neerkijkt. Ik begrijp de argumenten, maar nemen we onszelf dan niet al te serieus? Als je stelt dat dit komt doordat ‘wij’ tegenwoordig de gevestigde orde representeren, de bourgeoisie, zoals Pfeiffer meent, plaats je jezelf dan inderdaad niet te veel boven het gepeupel? Om eerlijk te zijn schiet ik ook hiervan enigszins in de lach. Pfeijffer lijkt er alles aan te willen doen om te tonen dat hij werkelijk om de mensheid geeft, maar met zijn verkrampt betrokken gezicht drukt hij juist superioriteit uit.

Dat er wel degelijk linkse, betrokken ironie bestaat, die de gevestigde orde op de korrel neemt, bewijzen satirici als Trevor Noah, Stephen Colbert, of bijvoorbeeld Arjen Lubach. Daarnaast lijkt me dat zelfspot in vrijwel elke situatie van gezonde relativering getuigt. Hierin volg ik liever Montaigne, die in De essays ook herhaaldelijk over humor piekert. Montaigne was het ermee eens dat in humor een kern van geringschatting schuilt, maar voor hem was dit niet negatief. ‘Volgens mij kan niemand ons zo geringschatten als wij verdienen,’ noteerde hij. Om veel situaties kun je zowel lachen als huilen, benadrukte de filosoof; het is de levenshouding die bepaalt voor welke reactie je kiest. Montaigne verkoos de lach, want, zo schreef hij: ‘Ik denk dat wij eerder onbenullig dan ongelukkig zijn, eerder dwaas dan kwaad, eerder zot dan rot, eerder stumpers dan schoften.’

Je hoeft niet over elk onderwerp te lachen, niet alles te ironiseren, maar om jezelf lachen lijkt mij van levensbelang. Bergson benadrukt dat humor uitlicht hoezeer we gewend zijn aan bepaalde routines en gewoontes. Door deze gewoontes net in een ander licht te zien – bijvoorbeeld door een ongecontroleerde, onvrijwillige beweging die er niet tussen hoort – betrappen we onszelf erop hoe we vinden dat het eigenlijk hoort en schieten we in de lach. Mogen we onze vermeende superioriteit dan ook even van een afstandje bekijken en hard lachen om het idee dat links geen grappen meer kan maken? Op mij komt dat in elk geval enigszins hoogdravend en nogal komisch over.


Lachen
Henri Bergson
Boom Uitgevers
135 blz.
€ 12,-


Ondraaglijke lichtheid. Over het nut en nadeel van ironie voor het leven
Ilja Leonard Pfeijffer
Prometheus
120 blz.
€ 12,99


De essays
Michel de Montaigne
Athenaeum
1480 blz.
€ 40,-