Toen ik op mijn achttiende in Leiden ging studeren, sloot ik me aan bij een studentenvereniging. Het idee van zo’n vereniging trok me eigenlijk niet, maar tijdens de introductieweek drukte iedereen me op het hart dat er weinig te beleven was in Leiden als je nergens lid van bent. Daarom schreef ik me op de laatste dag van de introductie toch maar in bij de vereniging waar ik de meeste leuke mensen had ontmoet.
Al na een paar maanden hield ik het er voor gezien. De jasjes, dasjes en verplichte borrels bleken inderdaad niets voor mij.
Het zijn dit soort beslissingen waardoor ik me geregeld afvraag wat willen nu eigenlijk is. Want wilde ik nu wel of niet echt lid worden van die vereniging? Op het moment dat ik me inschreef dacht ik dat ik het wilde. De redenen om het te doen wogen zogezegd zwaarder dan mijn aanvankelijke afkeer. Maar toen ik mijn lidmaatschap opzegde wist ik heel zeker dat ik geen lid wilde zijn.
Ik hield mezelf voor dat het goed was dat ik in elk geval even lid was geweest, omdat ik anders niet echt had geweten wat ik wilde. Maar is dit wel zo? Kun je ooit weten wat je wil? Ik bedoel: kun je ooit je eigen wil kennen?
Het overkomt me regelmatig dat ik denk dat ik iets wil, en dan achteraf blij ben dat ik het niet heb gekregen. Zo ben ik ‘s ochtends soms blij dat ik ’s avonds toch maar niet dat extra biertje nam. Maar hoe krijg ik die twee verlangens samen in één wil? Het verlangen naar dat ene biertje, en geen zin hebben in een kater.
Volgens de Amerikaanse filosoof Harry Frankfurt (1929-2023) is er niet zoiets als een eenduidige wil, maar bevinden er zich binnen een individu meerdere willen die met elkaar in strijd kunnen zijn. Ook onderscheidt hij verschillende ordes van de wil. Zo is zowel mijn verlangen naar het biertje als mijn verlangen om fit te zijn een wil van de eerste orde. De wil om dat biertje wel of niet te willen is dan de tweede-orde-wil. En met de wil om te willen dat ik dat niet wil komen we vervolgens op de wil van de derde orde.
Frankfurts analyse van de wil klinkt helder, maar is het onderscheid tussen verschillende willen altijd zo helder te maken? Kennen we echt onze motivaties?
Ons idee van een individuele wil (weten wat je wil) heeft volgens Larry Siedentop zijn oorsprong vlak na het begin van onze jaartelling, bij de apostel Paulus. Deze schreef dat mensen ervoor kunnen kiezen om te handelen naar Gods wil. ‘Die versmelting,’ beweert Siedentop in De uitvinding van het individu, ‘markeert de geboorte van een “waarlijk” individuele wil, door de schepping van een geweten.’ In het klassieke wereldbeeld van daarvoor waren er volgens Siedentop wel verlangens, maar gebeurde alles in het universum volgens de logos, de rationele structuur of ‘wil’ van de kosmos. Voor het individu valt er dan niet zoveel te willen, behalve uit te zoeken wat de wil van het universum is en je daar vervolgens naar te voegen.
Maar als de antieke wereld het deed zonder een individuele wil, is weten wat je wil dan eigenlijk een constructie? Of waren er in de oudheid gewoon geen woorden voor? Willen, zonder te weten wat je wil, is in onze tijd heel gebruikelijk. Maar kun je ook willen zonder te weten dát je wil? Of kunnen we zelfs willen zonder een eigen wil?
In de online rubriek ‘shortreads’ zoekt Filosofie Magazine elke week in een kort essay naar het antwoord op een alledaagse filosofische vraag.