Home Politiek Jürgen Habermas: ‘De politiek wil de bevolking erbuiten houden’

Jürgen Habermas: ‘De politiek wil de bevolking erbuiten houden’

Door Florentijn van Rootselaar op 19 mei 2014

Jürgen Habermas: ‘De politiek wil de bevolking erbuiten houden’
Cover van 06-2014
06-2014 Filosofie Magazine Lees het magazine

De Duitse filosoof Jürgen Habermas waarschuwt voor zelfgenoegzaamheid. De politieke elite heeft zich opgesloten in een technocratisch systeem en luistert niet meer naar de kiezers. ‘We hebben behoefte aan een controversieel en polariserend debat.’

Jürgen Habermas brengt zijn handen van de tafel omhoog, zijn vingers bewegen alsof hij pianospeelt – ergens op borsthoogte stopt hij, zijn vingers blijven nog even vruchteloos op- en neergaan. Een opwaartse beweging die wordt verstoord, dat is in het kort Habermas’ visie op de relatie tussen mens en politiek. ‘We worden omgeven door diffuse meningen, verborgen belangen en onduidelijke conflicten. Willen die een vaste vorm krijgen, dan moeten ze hun weg naar boven vinden, naar het rijk van de media en van de politiek.’

Maar ‘die gang naar de openbaarheid hapert’, zo diagnosticeert Habermas. ‘We hebben geen gespecialiseerde krachten meer die het potentieel van al die stemmen tot uitdrukking kunnen brengen.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Habermas zit in z’n eentje – op enige afstand van de interviewer – aan een zijde van de grote ovale vergadertafel van de stichting Praemium Erasmianum in het statige Amsterdam-Zuid. De dag na het interview zal de Duitse filosoof de Erasmusprijs ontvangen uit handen van koning Willem-Alexander. Volgens de stichting is hij een ‘prijswinnaar […] die bij uitstek het thema van de toekomst van de democratie belichaamt’. De Duitse filosoof – een van de invloedrijkste filosofen ter wereld – ‘bekritiseert de bestuurlijke elites om hun kortetermijndenken en hun falen in het creëren van een breed democratisch draagvlak voor Europa’.

Habermas noemt zijn belangstelling voor het leven in de openbaarheid een obsessie, een obsessie die volgens hem goed zou kunnen wortelen in zijn levensgeschiedenis: direct na zijn geboorte werd hij aan zijn hazenlip geopereerd. Toen hij vijf was – en inmiddels, zoals hij zegt, over een ontwikkeld geheugen beschikte – moest hij nogmaals een operatie ondergaan. Die traumatische ervaringen, zegt Habermas, hebben ‘mijn vertrouwen in mijn omgeving niet blijvend aangetast’. Wel is zijn gevoel van afhankelijkheid van anderen erdoor versterkt.

De mens is een zoon politikon, zegt Habermas Aristoteles dan ook na: een dier dat leeft in de openbare ruimte. Geen enkel zoogdier komt zo onaf in de wereld, zegt Habermas, geen enkel zoogdier is zo lang aangewezen op verzorging en opvoeding. De mens wordt pas mens door dat leven met anderen. Of, in filosofisch jargon: de subjectieve geest moet aansluiting vinden bij de objectieve geest. Er is pas zoiets als een zelfbewustzijn door de blik van de ander. We leren onszelf zien door de ogen van de anderen. Vandaar ook het belang van die beweging naar buiten toe.

Wat is er toch aan de hand met de politiek?
‘We leven in een postdemocratie – dat idee is nu en vogue. Deze gedachte zie je vooral bij links, en ik sympathiseer daar in beginsel mee. Intuïtief begrijpen die linkse denkers onze tijd heel goed. De politieke elite heeft zich volledig in het politieke systeem teruggetrokken en staat nauwelijks nog met een been in de samenleving. Terwijl politieke partijen verplicht zijn om mee te werken aan politieke menings- en wilsvorming; die opdracht hebben ze, dat staat nog in onze grondwet. De gedachte daarachter is dat politieke partijen vooral de belangen van mensen moeten versterken. Ze krijgen pas een vaste vorm door die versterking: aan de stamtafel, in kranten en in de politiek.

Maar zo gaat het niet meer. Politieke partijen managen het proces, of ze nu in de oppositie zitten of niet. Politici benaderen de bevolking demagogisch: welke woorden brengen voor hun partij een meerderheid? Ze maken een calculus om de macht te behouden of te verwerven. Er is wel een uitdrukking van wat leeft, maar die blijft gebroken. Als partijen een opvatting verwoorden, vragen ze zich altijd af: wat voor nut heeft dat voor mij? We zien dus overal een bureaucratische uitdroging: de politiek verdwijnt. Hannah Arendt spreekt nog over de town hall meeting, een kleinschalige politieke bijeenkomst als voorbeeld van directe betrokkenheid van de burger. Ze spreekt er wat dweepziek over, maar we mogen die meeting best als een model voor politiek nemen. De vraag is: waar zie je dergelijke politiek nog?’

Maar u noemt Arendt niet voor niets dweepziek.
‘Natuurlijk, we hebben met goede redenen een concurrentiedemocratie. Daarin moeten de partijen eerst macht verwerven om te kunnen regeren. Ook moeten ze het publiek bespelen om de macht te behouden. Daar komt bij dat sommige zaken moeilijk echt democratisch te maken zijn. Sommige kwesties zijn moeilijk in de samenleving te bespreken, omdat ze veel kennis vragen. Neem een wet over apotheken, of de gezondheidszorg. Dan komt het erop aan om veel kennis te hebben van die domeinen, anders worden ze ontregeld.

Alleen klopt de liberale voorstelling niet dat de werkelijke voorkeuren van onze samenleving naar de politiek getransporteerd worden. Mijn vraag is dan ook: wie laat nog een indruk achter op onze politiek, in welke vorm is dat nog mogelijk? Wat gebeurt er met onze opvattingen? Bijvoorbeeld met de vraag hoe we moeten omgaan met subculturen. Als die kwestie aan de orde komt, is het om electoraal gewin mee te behalen. Daarmee is de echte communicatie tussen samenleving en politiek verstoord.’
 
U bent wel erg somber.
‘Op zich onderschrijf ik de gedachte dat we in een postdemocratie leven. Maar we moeten niet vergeten dat onze bevolking toch aan een democratie gewend is. Elke nieuwe generatie heeft geleerd om de democratie als vanzelfsprekend te zien. Tijdens de adolescentie, want dat is het moment van onze normatieve gevoeligheid, wordt ons dat ingeprent. In onze samenleving zien we de symptomen van het verschil tussen aanspraak op democratie en werkelijkheid. De kanalisering van het democratische verlangen door echte deelname ontbreekt. Toch denk ik niet dat die eis eenvoudig genegeerd kan worden door de politiek – daarvoor is die ons te veel ingeprent.’
 
Wat te doen?
‘We moeten laten zien dat het mogelijk is op verschillende manieren naar de economische crisis van 2008 te kijken. Maar de politieke elite van Europa heeft daar geen belang bij. We hebben behoefte aan een meer controversieel en polariserend debat. Ook tegenwoordig nog, in deze tijd van internet en televisie, hebben de kranten daarin een sleutelpositie. In zo’n debat kan ook duidelijk worden dat veel belangrijke politieke beslissingen in Europa gestuurd worden door economische problemen. Dat is op zich niet slecht, maar er zijn ook veel andere relevante zaken. Die zouden in de weegschaal moeten worden gelegd, om te bepalen wat het meeste gewicht heeft.

Een kwestie die ook besproken moet worden is de ongelijke machtsverdeling in Europa. Gesprekken over dat onderwerp worden in Duitsland op een ongehoorde manier onderdrukt. Terwijl de Duitse regering er, met behulp van andere landen, min of meer in slaagt om haar eigen agenda door te drukken: alle politiek buiten Duitsland beschouwen we als buitenlandpolitiek. Daardoor wordt het hele gebouw van Europa aan het wankelen gebracht, wat gevaarlijke gevolgen kan hebben.

Wij stellen ons Duitsland voor als een land dat niet is ingebed in de Europese Unie. Daardoor dreigt het gevaar van wederzijds wantrouwen in Europa. In elke natie kunnen daardoor de ergste nationalistische gevoelens naar voren komen. Ik ben de enige in Duitsland die dat überhaupt af en toe zegt. Niemand anders uit dat zo. Dat maakt me wahnsinnig nervös.’
 
Waarom dat Duitse nationalisme?
‘Dat heeft te maken met de opluchting dat we eindelijk weer een normale natiestaat zijn. En ik vind het ook moeilijk om daar iets van te zeggen. Met het WK in Duitsland hebben we dat ook uitgebreid gevierd, met het rood-zwart-goud dat zelfs op de gezichten werd geschilderd. Dat zijn ook mooie kleuren, met een mooie herinnering. De kleuren vormen toch ook de vlag van 1848, het jaar van de nationaal-liberale revolutie. Daar kun je niets van zeggen. Maar Duitsland is wel erg tevreden met zichzelf. Zelfs in de Süddeutsche Zeitung, die links-liberale krant, lees je nu hoe geweldig de wereld ons vindt, en hoeveel Israëli’s naar Berlijn komen. Heel Europa kijkt naar Duitsland en naar Merkel. Enerzijds is dat onschadelijk, maar aan de andere kant versterkt deze stemming een verkeerde politiek. Hierdoor kan veel niet meer gezegd worden.’
 
Maar is dat nationalisme niet kenmerkend voor heel Europa? Wat wilt u daar, als Europeaan, aan doen?
‘Wat we nodig hebben is dat er politici over de toekomst van Europa praten. Ze moeten zeggen welke kant ze op willen gaan. Maar wat gebeurt er? Het tegendeel. In de zomer van 2012 gaf Herman Van Rompuy de opdracht om een document te schrijven met een visie op de toekomst van Europa. Dat is het enige Europese document met een routekaart voor de komende vijf jaar. Merkel heeft het gezien, maar ze verklaarde dat ze er pas na de verkiezingen over wilde praten. Ik weet zeker wat ze gaat zeggen als ze er straks op terugkomt: dat erin staat dat sommige landen – Portugal, Spanje, Griekenland – economisch niet op eigen benen kunnen staan; die kunnen een bepaald krediet aanvragen bij Europa. Dan zullen we zien dat er een commissie komt die bepaalt hoe groot die investeringen mogen zijn.

Dat klinkt onschadelijk, als een voortzetting van de huidige politiek. Maar dit is in geen geval de stap naar een gemeenschappelijk raamwerk. En Merkel weet dat heel goed, want die stap wil ze beslist niet zetten. Dus als die toekomstvisie in de openbaarheid komt, zal dat gebeuren in de vorm van een technocratisch noodzakelijke economische stap. En dat interesseert de bevolking helemaal niet. Dat is een andere specialiteit, en zo is het natuurlijk ook bedoeld. Men wil de bevolking erbuiten houden.’
 
Terwijl je die er juist bij moet betrekken.
‘Ja, we moeten nu voorzichtig verdergaan met de Europese integratie. Daarbij moeten verschillende aspecten aan de orde kunnen komen, niet alleen maar de zaken waar de zogenaamde experts over praten. We moeten ook niet vergeten dat we als Europa sinds 1945 toch een gemeenschappelijke geschiedenis hebben. We hebben conflicten gehad, maar met een goede afloop. Dat delen we met elkaar.’