Home Ik denk dus ik voel
Klassieke Oudheid Levenskunst

Ik denk dus ik voel

Door Mirjam van Reijen op 21 augustus 2019

Ik denk dus ik voel
Cover van 09-2019
09-2019 Filosofie magazine Lees het magazine

Verstand en gevoel worden in het alledaagse spraakgebruik tegenover elkaar gesteld. Je hebt het denken en je hebt emoties. Miriam van Reijen betoogt dat voelen niet tegenover denken staat, maar een gevolg is van een bepaalde manier van denken.


Beeld: Annemarijn Alons

In het alledaagse taalgebruik, en ook door sommige filosofen, worden denken en voelen als twee verschillende en zelfs tegenstrijdige zaken beschouwd. Bovendien wordt denken soms nog weleens als meer mannelijk en rationeel gezien, en het emotionele voelen meer als vrouwelijk en irrationeel. Beide tegenstellingen worden door mij ter discussie gesteld. En meer: ik betoog dat het emotionele voelen altijd een gevolg oftewel effect is van een bepaalde manier van denken.
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Filosoferen over emoties betekent dan het zich bewust worden van de gedachten die noodzakelijk aan de emotie vooraf zijn gegaan en daarna kritisch nadenken over het al of niet waar zijn van die gedachten. De uitspraak van het Orakel van Delphi, waarmee de westerse filosofie in de Griekse oudheid is begonnen, luidde: Mens, ken u zelf! En de filosofische zelfkennis betekent: mens, ken je eigen gedachten! Pas wanneer je je bewust bent van je eigen opvattingen, kun je ze kritisch onderzoeken. Dat zelfonderzoek is de opdracht die Socrates volgens Plato aan de mens meegaf. Een leven vanuit opvattingen die niet kritisch zijn onderzocht is voor Socrates/Plato geen menselijk leven!

 

Filosofie, taal en emoties

Filosoferen heeft met denken te maken, en dat gebeurt in taal. Maar niet alle denken is filosoferen. Filosoferen is op de eerste plaats kritisch denken, en dat ‘kritische’ blijkt uit vragen en doorvragen, zoals in een socratisch gesprek, juist als het gaat om iets dat vanzelfsprekend lijkt. Filosoferen komt volgens mij dan ook niet voort uit belangeloze verwondering, zoals weleens wordt gezegd, maar uit een conflict, uit een problematische situatie die om een oplossing vraagt. Behoefte aan inzicht en begrip wordt mede uit nood geboren, om te overleven of om zich beter te voelen. Het nut van kritisch nadenken bij een conflict of in een ongewenste situatie, bestaat uit zaken op een rijtje zetten, je bewust zijn van voor- en nadelen en deze afwegen. Soms maakt iemand bij een ongewenste situatie er nog een probleem bij, en dat gebeurt vaak door een bepaalde manier van denken over de situatie, zichzelf ­­en/of andere mensen.

Filosoferen betekent: vragen en doorvragen, juist als het gaat om het (schijnbaar) vanzelfsprekende. Het is zoeken naar een antwoord, naar waarheid. Een verschil met de ‘klassieke’ idee van filosofie is wellicht dat het gaat om een voorlopige persoonlijke waarheid, en niet om een laatste, definitieve, algemene, absolute waarheid.
Het alert zijn op alledaags taalgebruik is belangrijk. Veel emotionele problemen komen voort uit gedachten die men heeft bij de concrete zaak waarover het gaat.
 
Wat mensen denken en geloven uit zich in taal. Via die taal kan men de gedachten opsporen die leiden tot een ongewenst gevoel. De eigen gedachten kennen is dan ook een voorwaarde om dat gevoel eventueel te kunnen veranderen. Taal is niet zo onschuldig als ze lijkt. Daarom is filosoferen ook meer dan een woordenspel.

Een concreet voorbeeld daarvan is het in termen van ‘ik wil’ denken en praten in plaats van ‘ik moet’. Dat geeft al meteen een ander gevoel, evenals weten dat ik iets uiteindelijk voor mezelf doe in plaats van ‘iets voor een ander te doen’.

Kortom: filosofie is voor mij kritisch kijken naar taal, om zo bepaalde gedachten die geen aanspraak kunnen maken op waarheid op te  sporen die mogelijk de oorzaak zijn van ongewenste gevoelens. Daarna is het zaak deze te vervangen door andere gedachten die meer in overeenstemming zijn met de waarheid. Het waarheidscriterium dat in de middeleeuwen door filosofen zoals Anselmus van Canterbury is verwoord, geldt nog altijd: de overeenkomst tussen een bewering en een toestand in de wereld.

In de praktijk blijkt het vaak gemakkelijker, en ook voldoende, om vast te stellen dat een bepaalde gedachte níét waar is, dan om te weten of deze waar is. Maar belangrijker is dat het waarheidscriterium alleen opgaat voor beweringen over feiten, en dat normatieve uitspraken, uitspraken zoals ‘ik moet’, of ‘dat kun je niet maken’ per definitie buiten het waarheidscriterium vallen. Het is altijd mogelijk het een of het ander te doen of niet. Ik vind het soms zinvol mensen daarop te wijzen. Dat dit besef ook anders voelt en een ander gedrag tot gevolg kán hebben is niet mijn zaak, als filosoof. Iemand ermee confronteren dat iets wat hij of zij zegt niet waar is, heeft als gevolg dat iemand zichzelf niet meer voor de gek kan houden. Anderen voor de gek houden blijft mogelijk. Wanneer iemand het als een conflict of als vervelend ervaart dat hij/zij ‘weg moet’, kan het helpen om in te zien dat dit niet waar is, zal Sartre zeggen. Iemand heeft dan een praktisch probleem, namelijk een keuzeprobleem. Maar dat is minder vervelend dan de beperking of de onmogelijkheid te ervaren ten aanzien van iets wat hij/zij zegt te willen.

Het onderscheiden van ‘ik voel’ en ‘ik denk’ is niet altijd gemakkelijk. Ze worden vaak door elkaar gebruikt. Een voorbeeld: ik voel me minderwaardig, machteloos, schuldig, teleurgesteld, jaloers, miskend. Ik voel heimwee, spijt, wrok, bewondering, haat, dankbaarheid. Het gaat hierbij echter niet om specifieke en te onderscheiden gevoelens, maar om gedachten. Iemand denkt minder waard te zijn dan anderen, ergens niets tegen te kunnen doen, of ergens schuldig aan te zijn … en die constatering geeft een vervelend gevoel. Ik noem bovengenoemde ‘gevoelens’ dan ook oneigenlijke gevoelens; ze zitten in feite ’tussen de oren’. Het miskennen van de cognitieve oorzaak van gevoelens maakt het veranderen en laten verdwijnen van ongewenste emoties moeilijker dan nodig is. Tegen een gevoel kun je wel aanpraten, maar het verdwijnt daardoor niet. Kennis van de ware oorzaak van de gevoelens is een voorwaarde om ervan af te komen. Het gaat daarbij echter niet om ‘positief denken’, maar om realistisch, en dus niet-normatief denken!
De cognitieve emotietheorie gaat ervan uit dat een bepaalde manier van denken een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van emoties, en dat na je van de onderliggende gedachten die geen aanspraak kunnen maken op waarheid bewust te zijn, de ongewenste emoties verdwijnen, door realistischer oftewel rationeler te denken. Emoties ontstaan namelijk door een bepaalde manier van denken, namelijk door (voor)oordelen over het niet te bewijzen of niet gekende (onder)deel van een situatie. Emoties zijn altijd het effect van een evaluatie en/of interpretatie van een feit. Een gedachte over een feit kan (ook als ze niet waar is!) een emotie veroorzaken. Concreet: de constatering ‘het regent’ kan, zelfs als dit niet het geval is, iemand die vindt dat ‘het nu niet had mogen regenen’, boos maken. Voor het voelen  van een bepaalde emotie moet iemand noodzakelijk in een bepaalde normatieve idee  geloven die botst met een feit. De Noord-Amerikaanse psychotherapeut Byron Katie verwoordt dit zo: ‘If you argue with reality, you loose, but only … always.’ 
 

De Stoa

De stoïcijnse filosoof Epictetus schreef tweeduizend jaar geleden: ‘Mensen lijden niet door de gebeurtenissen of door andere mensen, ze lijden door hun eigen gedachten over die gebeurtenissen of andere mensen.’ Wat mensen denken en geloven uit zich in taal. Via de taal kan men de gedachten opsporen en bewust worden, die leiden tot een ongewenst gevoel, en als men die gedachte kan veranderen én de nieuwe gedachte kan geloven, verdwijnt het vervelende gevoel. Die gedachte is nooit alleen de constatering van een feit, hoe erg dat feit ook voor iemand anders lijkt te zijn! Een feitelijke situatie roept bij verschillende mensen verschillende waarderingen en oordelen op. Een feitelijke constatering alleen heeft niet de macht om een emotie te veroorzaken; de emotionele reactie is altijd afhankelijk van het eigen normatieve oordeel over dat feit.

Spinoza

Een andere filosoof die veel over het ontstaan van de emoties (passies) heeft geschreven is Spinoza. Hij definieert in zijn Ethica alle emoties, en ook angst. Angst komt voort uit de begeerte, neiging of drift om het kwade (onlust) te vermijden. Wij hebben een idee van wat het kleinere of grotere kwaad zal zijn, dat men wil voorkomen, omdat het ons droefheid zal geven. Angst is ook datgene dat in de mens bewerkt dat hij (feitelijk) niet wil wat hij (eigenlijk) wil, en omgekeerd.

Angst is het ook wat ons een kleiner kwaad doet kiezen om een groter kwaad te vermijden. Dat kwaad kan alles zijn, dat hangt van het individu en van de situatie af. Of zoals Spinoza zegt: ‘Onder “goed” versta ik hier iedere soort van blijheid en verder alles wat daartoe leidt, in het bijzonder al wat een verlangen, welk dan ook, bevredigt. Onder “kwaad” versta ik daarentegen elk soort van droefheid en in het bijzonder al wat een verlangen verijdelt. Hierboven immers hebben wij aangetoond dat wij niets begeren, wijl wij oordelen dat het goed is, maar dat wij integendeel datgene goed noemen wat wij begeeren en bijgevolg alles waarvan wij afkeerig zijn, kwaad heeten; zodat een ieder naar gelang van zijn aandoeningen oordeelt of schat wat goed, wat kwaad, wat beter, wat slechter, en tenslotte wat het best of het slechtst is. Zo kan het ook gebeuren dat de een vreest, wat de ander niet vreest, en dat dezelfde mens op een gegeven moment durft waarvoor hij vroeger bang was.’

Vrees is altijd weifelachtig, want we kiezen op grond van een verwachting, een  inschatting, een denkbeeldig iets; het gaat om een mogelijk kwaad. ‘Vrees is een onstand­vastige Droefheid, ontsproten uit de voorstelling van iets toekomstigs of verledens, omtrent welks verloop wij in eenig opzicht twijfelen.’ Uit deze definitie volgt volgens Spinoza zelf, dat er geen Hoop bestaat zonder Vrees, noch Vrees zonder Hoop, omdat de afloop onzeker is, en men zich beurtelings het ene (gewenste) als het andere (niet gewenste) voor kan stellen, zolang er niets gebeurd is. Spinoza noemt het grootste deel van de emoties passief, lijden (in dubbele zin). Ze staan tegenover de rede die actief is en bevrijdt van het lijden. Aan de angst is dat verschil goed te zien. De angst doet ons iets kiezen om een (mogelijk) groter kwaad te vermijden, dus niet omwille van het ‘goede’ of om de zaak zelf. ‘Wie door angst geleid wordt en het goede doet om kwaad te vermijden, wordt niet geleid door de Rede.’ Daarom raadt Spinoza ook aan mensen niet door angst (voor straf) in bedwang te willen houden, maar daarentegen tot deugd op te wekken. Als de rede ons echter leidt, kiezen we rechtstreeks voor wat wij als het goede beschouwen (en vermijden daarmee het kwaad vanzelf). Spinoza geeft een voorbeeld van de zieke en de gezonde mens. De zieke eet, uit angst voor de dood, dingen die hij verafschuwt; de gezonde verheugt zich over de spijzen die hij eet, en geniet meer van het leven. Spinoza geeft ook het voorbeeld van de eendracht. Als die uit angst voortkomt is ze onbetrouwbaar. Ze kan nl. gemakkelijk veranderen (opportunisme). De rede zoekt echter de eendracht om de goede zaak te bevorderen. Een meer eigentijds voorbeeld uit de relatiesfeer is: blijf je bij iemand om die ander zelf, of uit angst voor een groter kwaad, het alleen zijn?