Home Ik denk dus ik heb een lijf

Ik denk dus ik heb een lijf

Bestaat de geest zonder een lichaam? En wat betekent ons lijf voor wie we zijn? Vijf filosofen over het verband tussen ons lichaam en ons denken.

Door Simon Gusman op 03 december 2019

lichaam lijf beeld studiovandaar.nl

Bestaat de geest zonder een lichaam? En wat betekent ons lijf voor wie we zijn? Vijf filosofen over het verband tussen ons lichaam en ons denken.

Cover van 12-2019
12-2019 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Het lichaam is een fontein

René Descartes (1596-1650)

Als er één filosoof is bij wie het lichaam geen centrale rol speelt, is het wel René Descartes. Toch is het belangrijk om juist hem op te nemen in een overzicht over lichamelijkheid. Hoewel het onderscheid tussen geest en lichaam ouder is dan zijn werk, is hij namelijk degene die ze écht uit elkaar heeft getrokken – filosofisch gezien dan. Zijn denkbeelden over het lichaam zijn eeuwenlang toonaangevend geweest in de filosofie.

Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief en lees meer over de filosofie van het lichaam:

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

De geest is een ‘denkend ding’ dat los bestaat van het mechanische lichaam. Het lichaam is eigenlijk niets anders dan een dier of een plant. Sterker nog: het lichaam is eigenlijk niets anders dan een fontein, stelt Descartes. De geest stuurt via een klier in het brein het lichaam aan en laat zo bloedvaatjes open- en dichtgaan, alsof het pijpleidingen in een fontein zijn. Het lichaam is een machine die op deze manier bediend kan worden. Hoewel Descartes’ denkbeelden over deze kant van het lichaam misschien wat simpel klinken, vormen ze de basis van de manier waarop veel wetenschappers vandaag de dag denken over lichaam en geest. Willen we begrijpen hoe de geest werkt, dan moeten we kijken naar de werking van het brein. Hoe kwam Descartes tot zijn harde onderscheid tussen lichaam en geest? Dat heeft alles te maken met zijn beroemde twijfelexperiment. Hij was op zoek naar een onbetwijfelbare basis voor kennis. Als er één ding in de werkelijkheid onbetwijfelbaar zeker is, kunnen we al onze andere kennis daarop stoelen.

Zo twijfelde hij aan alles: misschien bestaat de wereld om ons heen niet, maar is die een illusie. Misschien is alles wat we waarnemen, inclusief ons lichaam, wel een droom – ons voorgehouden door een kwade geest. Waar we echter niet over kunnen twijfelen, is het feit dat we twijfelen. Aangezien twijfelen een vorm van denken is, is de denkende geest het fundament dat Descartes zocht. De geest is dus onbetwijfelbaar, en daarmee iets anders dan het betwijfelbare lichaam.

Ook het denken is lichamelijk

Maurice Merleau-Ponty (1908-1961)

Maurice Merleau-Ponty is de filosoof die het lichaam echt op de kaart heeft gezet. Hij verzet zich tegen het idee van het lichaam als ding, als ‘object’ dat wordt aangestuurd door een geest als ‘subject’. In plaats daarvan spreekt Merleau-Ponty van het ‘lijf-subject’: het denken is van zichzelf altijd al belichaamd. Niet omdat onze geest in een lichaam zou zitten, maar omdat alle vormen van ervaren, inclusief denken, uiteindelijk lichamelijk van aard zijn.

Het gaat daarbij niet om het lichaam zoals een anatomische beschrijving het presenteert, maar om de manier waarop het lijf zich tot de wereld verhoudt. Ons lijf heeft een heleboel vaardigheden die onze activiteiten mogelijk maken. We kunnen zonder moeite door de ruimte om ons heen manoeuvreren, fietsen of apparaten bedienen. Als we willen lopen, weet ons lichaam waar we onze voeten moeten neerzetten. Bij Merleau-Ponty staat dan ook niet het denken, maar het kunnen centraal. Ons lijf kan van alles. Als we daar actief bij nadenken, bijvoorbeeld bij hoe we onze voeten neerzetten bij het lopen, wordt het alleen maar moeilijker. Ook als we alleen maar nadenken, zijn we belichaamd: we zitten in een bepaalde houding, trommelen met onze vingers op tafel of spelen met een pen in onze handen. Al deze dingen laten zien dat de geest en het lichaam niet van elkaar los te denken zijn.

Onze buitenkant is net zo belangrijk als ons innerlijk

Jean-Paul Sartre (1905-1980)

Wij zijn voortdurend bezig met hoe wij eruitzien. We spenderen een hoop geld en moeite aan onze kleding en accessoires, en proberen gezond te eten en te sporten om er zo lang mogelijk mooi uit te zien. Voordat we ons huis verlaten, kijken we even in de spiegel of we wel toonbaar zijn voor de buitenwereld. Jean-Paul Sartre heeft laten zien hoe fundamenteel de blik van de ander is voor ons bestaan. Hij beschrijft in zijn beroemde boek Het zijn en het niet (1943) het voorbeeld van iemand die door een sleutelgat anderen staat te bespioneren. Zolang hij dit doet, is zijn aandacht gericht op het schouwspel achter het sleutelgat. Hij is enkel een toeschouwer. Op het moment dat hij betrapt wordt, is hij zich plotseling bewust van zichzelf, hoe hij daar staat, gebogen voor de deur.

Hij is zich ineens bewust van het feit dat hij niet alleen een wezen is dat kan kijken, maar ook een dat bekeken kan worden. Die buitenkant, ons zijn-voor-de-ander, is vaak net zo belangrijk voor ons bestaan als onze innerlijke belevingswereld. We kennen allemaal die indringende blik waarmee anderen naar ons kunnen kijken. Als we naar ons eigen lijf kijken in de spiegel, passen we die blik ook toe op onszelf. We kijken naar hoe we bekeken zouden worden door anderen. Deze buitenkant is niet hetzelfde als een objectieve beschrijving van ons lichaam. Deze manier van kijken is niet de objectieve blik van de anatoom, maar de subjectieve blik van onze medemens die zich een beeld over ons kan vormen, ons kan prijzen of veroordelen om hoe we eruitzien.

Een supercomputer zonder lichaam snapt niet wat  het is om mens te zijn

Hubert Dreyfus (1929-2017)

Als er iets veel kan zeggen over hoe wij denken over onze eigen lichamelijkheid, is het de manier waarop we deze proberen na te maken. Kunstmatige intelligentie  is het wetenschapsgebied dat zich bezighoudt met het maken van robots die lijken op mensen. Het gaat er dan niet om dat ze qua uiterlijk lijken op mensen, maar dat ze hetzelfde kunnen als mensen. Aanvankelijk concentreerden de robotbouwers zich op de vervaardiging van computers die kunnen denken zoals mensen dat kunnen. Dat we supercomputers associëren met wat het is om mens te zijn, zegt alles over hoe we denken over het onderscheid tussen geest en lichaam. Niet het menselijk lichaam is essentieel, maar een menselijke geest die ook zonder lichaam kan bestaan.

Hubert Dreyfus was een van de eerste felle critici van het project van kunstmatige intelligentie. In zijn polemisch getitelde boek What Computers Can’t Do uit 1972 rekent hij af met het idee dat mensen supercomputers zijn. Willen we een mens nabouwen, dan moeten we recht doen aan het lichaam. We berekenen niet hoe we ons tot de wereld moeten verhouden, maar beleven de wereld direct als betekenisvol. Als ik wil drinken uit het kopje koffie dat voor me staat, hoef ik niet uit te rekenen hoe ver ik mijn hand moet uitsteken om het op te pakken. Ik ervaar in één oogopslag dat het kopje is om uit te drinken en kan moeiteloos de juiste beweging maken om dat te doen. Deze betekenisvolle belichaamde verhouding tot de wereld om ons heen is wat ons bestaan kenmerkt – en is iets dat een lichaamloze supercomputer niet heeft.

Sekseongelijkheid gaat vooral over lichamelijke verschillen

Caroline Criado Perez (1984)

Als we ons een menselijk lichaam voorstellen, komen er bij iedereen misschien andere beelden op. Toch zijn er bepaalde standaarden die bovenkomen. Zo zullen we ons sneller een volwassene voorstellen dan een kind, eerder iemand zonder lichamelijke beperking dan iemand die een ledemaat mist. Ook zouden de meesten zich eerder een man dan een vrouw voorstellen. Het klinkt misschien niet eerlijk, maar dit is toch het idee dat onze cultuur ons voorspiegelt. Dit denken zit zo diep in onze cultuur verankerd dat het ook een heleboel praktische gevolgen heeft. In haar spraakmakende boek Onzichtbare vrouwen (2019) laat Caroline Criado Perez deze gevolgen zien.

Zo worden auto’s standaard gebouwd met het mannenlichaam in het achterhoofd. Testdummy’s zijn gebaseerd op mannenlichamen. Als gevolg hiervan is de kans dat vrouwen letsel overhouden aan een ongeluk vele malen groter. Ook kogelvrije vesten en veiligheidsmaskers tegen giftige stoffen worden allemaal eigenlijk alleen maar gemaakt voor mannen, niet omdat daar specifiek voor gekozen is, maar door het diepge wortelde idee dat een mannenlichaam de standaard voor alle mensen is. Sekseongelijkheid gaat dus niet alleen om rolpatronen, maar vooral ook om lichamelijke verschillen.