Home ‘Ik ben. Punt’

‘Ik ben. Punt’

Door Erno Eskens op 30 april 1999

10-1997 Filosofie magazine Lees het magazine

Masao Abe is de nestor van de Japanse Kyotoschool. Hij probeert de kloof tussen westerse filosofie en het Japanse zenboeddhisme te overbruggen. ‘We zijn allemaal wezens zonder wezen.’

Aan de gevel van een van de veertig tempels van het Myoshin-ji-tempelcomplex, een zenboeddhistisch klooster in het Japanse Kyoto, hangt een houten bord met een grote houten hamer ernaast. Het is de Japanse voorloper van de deurbel en zo te zien hangt hij er al eeuwen. Masao Abe (1915) pakt het bord en slaat driemaal met gepaste tussenpozen op het gebutste hout. Zo te zien een rituele handeling die eeuwen onveranderd is gebleven. Maar als de flinterdunne schuifdeurtjes met rijstpapier openschuiven, klinkt het elektronische ‘ding-dong’ dat typerend is voor het moderne Japan.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Achter de deur staat een jonge monnik met kaalgeschoren hoofd. Hij kijkt strak naar de grond en ziet daardoor alleen de schoenen van de bezoekers. Als hij hoort dat Masao Abe in een van de sandaalparen huist, laat hij zich direct op de grond vallen, bergt zijn gezicht in zijn handen en praat met zijn hoofd in het stof tussen zijn vingers door. Het tafereel heeft iets schokkend feodaals. De tijd heeft hier stilgestaan. Hier krijgt de grijze nestor Abe absolute respect en is de jonge monnik absoluut onderworpen.

‘Ik ben zelf nooit monnik geweest’, vertelt de Japanse filosoof terwijl hij even later over het losse grind van het tempelpad verder schuifelt. ‘Ik heb het zenboeddhisme op de universiteit bestudeerd.’ Af en toe stokt zijn stem, een pauze om na te denken. De belangrijkste vertegenwoordiger van de Kyotoschool, de filosofische richting binnen het Japanse zenboeddhisme, is oud geworden. Behoedzaam loopt hij over de keien langs de monumentale bidplaatsen en grijpt af toe de arm van zijn veel jongere vrouw.

Het echtpaar Abe is een verschijning. Hij in traditionele kimono met witte sokken en al even traditionele sandalen; zij in een kokerrokje, op hoge hakken, met in de ene hand een wit parasolletje en in de andere een tasje van Christian Dior, vermoedelijk met draagbare telefoon erin. Het paar typeert Japan. Oud en nieuw gaan hier hand in hand.

Vormloos

Toen Abe nog filosofie studeerde, was het Myoshin-Ji-complex al het centrum van de Kyotoschool. ‘Hier kwam iedereen bijeen om te mediteren en de nieuwste filosofieboeken te lezen en te bespreken.’ Hij moet er nu om glimlachen. Zijn verleden vervult hem met trots. Hij was er bij toen het gebeurde, toen de groep zenboeddhisten onder leiding van Kitaro Nishida (1870-1945) en D.T. Suzuki (1870-1966) Japan op de filosofische wereldkaart plaatste.

Mede door de Kyotoschool drong het zenboeddhisme door in het Westen. Sporen daarvan zijn terug te vinden in Pirsigs Zen en de kunst van het motoronderhoud, maar ook in de meer academische filosofie van Jacques Derrida en Jean-François Lyotard. Het zenboeddhisme, met zijn afkeer van al te rigide definities en strikte ideologieën, is inmiddels deel geworden van de westerse cultuur. Abe juicht die doorbraak van harte toe. ‘De wereld wordt een global village. We moeten daarom het gesprek met elkaar aangaan.’ Abe heeft er zijn levenswerk van gemaakt om de dialoog gaande te houden. Zijn Zen and Western Thought dat in 1989 met de titel ‘Book of excellence’ werd bekroond, betekende een doorbraak voor Abe, die sindsdien doceerde aan de universiteiten van Chicago, Hawaï, Princeton en Columbia, Claremont, Harvard en ook enige tijd als gasthoogleraar in Leiden verbleef. Dat was in de winter van 1993-’94. ‘Het was steenkoud. Ik kon vanuit mijn huis de mensen zien schaatsen. Fantastisch gezicht.’

‘Nationalisten gaan uit van een “zelf” dat een specifieke vorm heeft’

De tempel van Kitaro Nishida, de stichter van de Kyotoschool, is ook op het Myoshin-Ji-complex te vinden. Toen Abe begon te studeren, ging Nishida net met pensioen. ‘Kitaro Nishida beoefende Zen op een zeer intensieve manier, maar las tegelijkertijd westerse filosofie. Van Aristoteles tot Martin Heidegger. Hij was de eerste die de blik naar het Westen richtte. Hij was een uitstekend dichter, kalligraaf, maar bovenal een goed filosoof. Hij probeerde geen nieuwe oosterse stroming of nieuwe westerse filosofie te bedenken; hij bedacht een wereldfilosofie, een filosofie die zowel de oosterse als de westerse spirituele traditie beslaat.’

Via de boeken van Nishida kwam Abe in contact met Duitse filosoof Fichte, inspiratiebron en tegelijkertijd onderwerp van kritiek voor de leden van de Kyotoschool. Fichte, de filosoof van het ‘ik’, ging ervan uit dat het ‘ik’ aan de basis van de menselijke ervaring ligt. Dit ‘ik’ maakt de ervaring mogelijk. Dat gegeven nam Nishida over, maar hij nam afstand van Fichtes definitie van het ‘ik’ als bron van het denken, het bewustzijn. Nishida definieerde het ‘ik’ als vormloos wezen of ‘absoluut niets’. Het ik is niet iets, geen object. Het is alleen intutief te vatten als dat wat aan het objectiverende denken voorafgaat. Op het moment dat je het definieert, ben je je ware ik al kwijt, want het ik maakt de definitie mogelijk en gaat dus logischerwijs aan de definitie vooraf.

‘Nishida’s filosofie heeft iets moois. Ze gaat er van uit dat het zelf geen kern heeft. Het is vormloos. En omdat dit zelf bij iedereen vormloos is, is de mensheid een eenheid. Nationalisten en racisten gaan uit van een “zelf” dat een bepaalde vorm heeft. Die vorm bij henzelf zou afwijken van die van mensen uit de buurlanden of mensen van andere rassen. Nishida wijst dat af. Hij zegt dat je naar je buren moet kijken vanuit het perspectief van de mensheid: we zijn allemaal wezens zonder wezen.’

‘Zazen’

Het idee van een vormloos zelf, dat ook bij de westerse filosofen Derrida en Lyotard is terug te vinden, speelt nu een belangrijke rol in de dialogen die Abe met zijn leerlingen voert. ‘Wat me ook aanspreekt in Nishida is zijn politiek. Om de wereld vorm te geven vanuit het idee van een wezenloze mensheid, zegt hij, moet je “suprahistorisch denken”. Dat wil zeggen: je moet de toekomst niet alleen uit het verleden willen afleiden. Je moet er ook een nieuwe richting aan geven met behulp van bovenhistorische waarden. Dus iets als God of Boeddha.’

Nishida’s opvolgers, D.T. Suzuki en Shin-ichi Hisamatsu, leerden Abe hoe hij the absolute nothingness te pakken kon krijgen. ‘Eens per week beoefenden we in de tempel van Nishida het zogenaamde “zazen”.’ Zazen is een vorm van meditatie: ‘een kwestie van gewoon gaan zitten en proberen jezelf leeg te maken’. De kunst is om jezelf al mediterend te bevrijden van je zelfbeeld, je godsbeeld en je wereldbeeld, om het zelf als Absoluut Niets – ‘Het is niet iets en niet niets’ – te ervaren, onafhankelijk van woorden en beelden. Wie het zelf ervaart zonder er een vooropgezet idee van te hebben, is in staat om alle dwangmatige gedachten, alle vooroordelen op te schorten en gewoon te zijn. Daarin schuilt volgens de zenboeddhisten de ware vrijheid – in het ‘gewoon zijn’.

‘Je bent niet óf stervend óf levend’

‘Als we lang genoeg zazen hadden bedreven in de tempel van Nishida, gingen we over dit pad naar de tempel waar Shin-ichi Hisamatsu woonde.’ De vroegere tempel van Shin-ichi Hisamatsu wordt nu bewoond door een wat oudere vrouw. Ze laat ons binnen in de vrijwel lege kamers: een paar boekenkasten met antieke geschriften, een zestiende-eeuwse kerkklok en een viertal vergeelde foto’s aan de wand. Ze laat de sobere gebedsruimte zien, waar klankschalen voor een klein altaar staan opgesteld. Ook de vroegere woonkamer van Hisamatsu (1889-1980) is volstrekt leeg. Aan de wand alleen een gekalligrafeerde spreuk: Welkom.
‘Hier drinkt men thee’, zegt Abe en voegt de daad bij het woord. Kussens worden aangesleept. Abe, te oud voor de traditionele zazen-houding, krijgt een stoel aangeboden. De poten dringen diep door in het strak geweven tatami, de rieten matten die al eeuwen in Japan als vloerbedekking worden gebruikt, maar die duidelijk niet berekend zijn op nieuwerwetse meubelen.

‘Shin-ichi Hisamatsu is mijn leraar geweest in de tijd dat ik aan de Kyoto-universiteit filosofie studeerde. In zijn tempelhuis voerden we lange discussies over Heidegger en Whitehead, over de theologie van Paul Tillich en over de fenomenologie van Edmund Husserl. Vooral Husserl, de man die “de wereld tussen haakjes” zette om zu den Sachen Selbst te komen, heeft een stempel gedrukt op de filosofie van de Kyoto-school. Husserl wilde de wereld zonder enige vooropgezette gedachte ervaren en beschrijven. Alle vooronderstellingen probeerde hij tijdelijk uit te schakelen – tussen haakjes te zetten. Het heeft iets weg van het zenboeddhisme dat ook de fenomenen in hun zuiverste vorm, zonder vooropgezette idealen of maatstaven wil vatten.’

Sein-zum-Tode

Husserls leerling Martin Heidegger speelt ook in Abes filosofie een belangrijke rol. Het Dasein van Heidegger heeft enige verwantschap met het ‘gewoon zijn, hier en nu’ waarmee Abe nu naam maakt. Heidegger zette een stap in de goede richting, zegt Abe, maar hij slaagde er uiteindelijk niet in om ‘gewoon te zijn’. Ook hij objectiveerde de mens door deze te definiren als een wezen met een fundamentele levensangst: we gaan dood, we zijn Sein-Zum-Tode. Weer zo’n kunstmatige definitie, vindt Abe. ‘Sinds ik oud ben, zeggen mensen tegen mij: jij leeft nog maar voor twintig procent en je bent voor tachtig procent stervend. Ik zeg dan: ik leef honderd procent en ik sterf honderd procent tegelijkertijd. Zo’n onderscheiding – leven versus dood – is nogal gekunsteld, het is een objectivering van je bestaan. Als je jezelf van binnenuit bekijkt, dan kom je dit soort kunstmatige constructies niet tegen. Je bent niet óf stervend óf levend. Je bent allebei. Je bent op dit moment. Je leeft. En je sterft. Tegelijkertijd. Dat is het.’

Abe schetst de subtiele verhouding van zenboeddhisme ten opzichte van de westerse religie en filosofie. ‘Het zenboeddhisme probeert voorbij de menselijke rationaliteit te komen. Zen is niet alleen maar rationalistisch, het is diep existentieel. Rationaliteit is belangrijk, maar niet almachtig. Denk jij dat je langs rationele weg al je problemen kunt oplossen?’ Hij kijkt me aan alsof ik een van die westerlingen ben wiens fundamentele overtuigingen eens flink door elkaar geschud moeten worden. ‘Mensen zijn complexe wezens. Ze hebben niet genoeg aan rationaliteit alleen. Er moet een dieper begrip van het menselijk bestaan aan worden toegevoegd. Pas als je de diepte van je bestaan hebt ontdekt, kun je goed denken. Je moet de rationaliteit dus eerst overstijgen om het goed te kunnen gebruiken.’

‘Heb jij Boeddha gevonden? Dood hem!’

‘Stel dat je blind wordt geboren. Die dingen gebeuren. Een wetenschapper in de rationalistische traditie kan je dan vertellen dat je blind bent geboren omdat je vader een alcoholist was en je genen zijn aangetast, of iets dergelijks. Met die kennis kun je begrijpen hoe je blind bent geworden. Heel nuttig, maar het waarom van dat alles blijft aan je knagen. Waarom ik? Waarom blind? Een rationalistisch mens- en wereldbeeld leert je niet om met je blindheid te leven. Daar heb je religie voor nodig.’

‘Ik weet dat jullie in het Westen moeite hebben met religie, maar je moet begrijpen dat jullie christendom een heel ander idee van God heeft dan het zenboeddhisme. In het boeddhisme is geen sprake van een strenge almachtige God die de wereld heeft geschapen. Het boeddhisme kent geen schepping of begintijd, kent geen einde, geen eschatologie. Het gaat er niet om Boeddha te eren of te volgen. In het zenboeddhisme zeggen wij: “Heb jij Boeddha gevonden? Dood hem!” Wat Boeddha je heeft te leren, kun je niet begrijpen door hem te volgen. Het goddelijke schuilt in jezelf. Je moet de waarheid in jezelf zoeken. Zoek de Boeddha nooit buiten jezelf.’

Spiegel

Het boeddhisme is van oorsprong een afsplitsing van hindoeïsme. Hindoeïsme kent het geloof in Brahman en Atman. ‘Brahman kun je vertalen met waarheid, een eeuwige onveranderlijke waarheid. De hindoeïsten vonden een deel van deze waarheid in de mens zelf en dat noemden ze het Atman. Dat kun je vertalen als het eeuwige en onveranderlijke zelf, de kern van je bestaan. Gautama Boeddha, die in India leefde van 560 tot 480 vóór Christus, doorbrak dit onderscheid. Hij zei dat er geen Brahman en geen Atman bestaat. Hij heeft als eerste Sunyata, de verlichting, bereikt. Hij heeft dat goddelijke moment gekend waarin je werkelijk begrijpt dat alles wat je van buiten krijgt aangereikt – dichotomieën, woorden, ideeën, gewoonten – niet meer zijn dan toevallige constructen van je verstand. Zodra je dat werkelijk begrijpt, kun je gewoon zijn, hier en nu. Er is geen eeuwige waarheid en er is geen eeuwig zelf. Er is niets.’

Bij de term niets begint het me te duizelen. Wat betekent dat ‘Er is niets’? Abe legt het uit aan de hand van een mythe: ‘Ken je dat verhaal van Yanadata? Nee? Nou Yanadata was een jongeman die nogal graag in de spiegel keek. Hij was nogal tevreden met zichzelf, moet je weten. Op een ochtend stapt hij uit zijn bed en ziet zijn dierbare hoofd niet in zijn handspiegel. Hij raakt in paniek en begint koortsachtig zijn kamer te doorzoeken. “Waar is mijn hoofd? Waar is mijn hoofd?” Tot hij uiteindelijk zijn kop tegen de muur stoot en zich realiseert dat hij in de achterkant van de spiegel heeft gekeken. Hij had met zijn hoofd naar zijn hoofd gezocht, terwijl het gewoon op zijn nek zat. Moraal: je kunt geen objectief beeld hebben van je zelf. Je kunt je zelf niet zien, je bent je zelf.’

‘Ik ben. Punt’

‘Maar natuurlijk ben ik professor Abe! Ik ben Masao Abe en tegelijkertijd ben ik hem niet. Als je van de buitenkant naar mij kijkt, dan ben ik professor Masao Abe. En het is handig dat we daar aan vasthouden in ons gesprek.’ Hij kijkt me lachend aan. ‘Maar voor mijzelf, als ik van binnenuit kijk, dan zie ik mezelf niet als professor in de zenfilosofie. Ik ben. Punt. En nu wil ik van jou wel eens weten wie de echte Abe is. Die man die jij aanspreekt met professor of dat ondefinieerbare “Ik ben. Punt” dat ik ervaar?’ Hij wacht even en beantwoordt dan zijn eigen vraag: ‘We kunnen onszelf alleen van binnenuit vatten.’

Het zenboeddhisme leert dat het beeld dat je van je zelf hebt, secundair is. ‘Gautama Boeddha antwoordde op de vraag “Wat is het zelf” met diepe stilte. Juist omdat het de diepe, diepe, diepe bron van onze existentie is, kun je het niet van buitenaf objectiveren. Maar je kunt wel afdalen naar je diepste diepten. Je kunt identiek worden, één worden met die bodemloze diepte. Je kunt ontdekken dat je geen zelf hebt, maar dat je Geen Zelf bent. En als je eenmaal zover bent afgedaald en één bent geworden, kun je weer spontaan, zonder dat je last hebt van die objectiveringen, de wereld in. En dan ontdek je natuurlijk dat je objectieve kennis van die wereld nodig hebt. Dan ben ik weer Abe, de professor met de kimono aan. Maar dat komt op de tweede plaats.’

Dit artikel kwam tot stand in samenwerking met Teleac/Not.

Masao Abes bekroonde boek Zen en het westerse denken uit 1985 is deze maand in vertaling van Boudewijn Koole verschenen bij uitgeverij Kok/Pelckmans fl. 39,90/BEF.798. Andere boeken van Abe zijn: Buddhism and interfaith Dialogue (MacMillan Press LTD. London 1995) en Zen and comparative studies (University of Hawaii Press, Honolulu 1996).