Aan het begin van de zomer zag ik niet ver van mijn huis, in het Groningse Noorderplantsoen, een oude man voor mijn vader aan. De man in poloshirt en met een vrijwel leeg rugzakje op zijn rug liep aan de overkant van de straat, zichtbaar in zichzelf gekeerd. De situatie was op veel manieren vreemd. Ik had mijn vader al jaren niet buiten het verpleeghuis gezien, en zeker niet in Groningen, in z’n eentje. Maar het allergekst was dat het sowieso niet kon, omdat mijn vader al niet meer leefde. Op afstand was de gelijkenis echter zo sterk dat ik kort aan mezelf twijfelde. Was de dood van mijn vader een paar maanden eerder alleen maar een nare droom geweest?
Wat wil je als je iemand liefhebt? Waarnaar verlang je als je iemand mist die er niet meer is? De oude man leek, dichterbij gekomen, heel weinig op mijn vader. Waarschijnlijk was het zijn lengte geweest, misschien zijn tred, zijn grijze haar, zijn kleding en verder alleen mijn gemis waardoor ik hem dacht te herkennen.
Hoe wil je je iemand herinneren? Het antwoord op die vraag is niet eenvoudig. Je wilt iemand als zichzelf behouden, maar je ontdekt al gauw dat een herinnering aan een dierbare is opgebouwd uit de algemene eigenschappen van andere mensen aan de ene kant en uit jouw individuele verlangens aan de andere kant. Hoe kan ik ooit verlangen naar mijn vader, of naar wie dan ook, als deze helemaal zichzelf blijft? Als de ander helemaal zichzelf eigen is, kortom niet-mij, dan is de ander mij vreemd. Hoe kunnen we ons hechten in deze vreemdheid?
Even tussendoor… Meer columns van Coen Simon lezen? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
De zomer voor ik ging studeren namen onze ouders mij, m’n broer en mijn zussen mee naar hun geboorteland Indonesië. Mijn moeder is een Hollandse vrouw, mijn vader was een Indo. Het was dan ook niet zo verwonderlijk dat we alleen onze vader terugzagen in de gelaatstrekken en het doen en laten van veel Indonesiërs. Het was wel wonderlijk dat er zovéél hetzelfde leek. We herkenden zijn bemoeizucht, zijn vermogen om op oncomfortabele plekjes toch een dutje te kunnen doen, zijn hurkzit (djonkok), z’n liefde voor gitaar spelen en schaken, zijn vaak inventieve technische oplossingen (houtje-touwtje zouden wij zeggen), zijn oogopslag, zijn glimlach.
Wat ik ook wonderlijk vind is dat we niet minder van mijn vader hielden, nu er een heel land met pappa’s bleek te zijn. We hielden wel nog meer van Indonesië.