Home Hier en nu, luidt het enige antwoord

Hier en nu, luidt het enige antwoord

Door Pieter Hoexum op 31 januari 2013

06-2002 Filosofie magazine Lees het magazine

Isaiah Berlin zag zichzelf als een vos die langs vele ideeën huppelt. Een ultieme zin van het bestaan wees hij daarbij resoluut van de hand. Hij meende dat het leven stap voor stap wordt gemaakt, en stierf uiteindelijk stukje bij beetje.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Hoewel Heidegger in 1976 overleed blijft zijn verzameld werk langzaam maar gestaag groeien;  ruim 60 van de geplande 85 delen zijn inmiddels uitgekomen. Bij Heideggers leermeester Husserl trof men na zijn dood in 1938 bergen aantekeningen aan, zo’n veertigduizend vellen. Een Belgische franciscaner priester smokkelde ze naar Leuven om het uit de handen van de nazi’s te houden. Sinds 1950 verschijnen, deel voor deel, deze Husserliana. Wittgenstein had het in het huidige academische klimaat met zijn publicatiedwang niet gered: hij publiceerde nauwelijks. Na zijn dood in 1951 verscheen Filosofische onderzoekingen, de eerste publicatie van een schier eindeloze reeks. En Leibniz blijkt langzamerhand de meest productieve filosoof aller tijden. Ruim een halve eeuw na zijn dood verscheen er een Leibnitii opera omnia (complete werken van Leibniz), maar die titel bleek al snel niet juist. Sinds 1923 wordt er gewerkt aan de echte ‘Verzamelde geschriften en brieven’. Omdat die editie eigenlijk nog steeds in de kinderschoenen staat (!) is er inmiddels een ‘Vorausedition’ verschenen.

Waarom publiceren al die filosofen eigenlijk zo weinig, terwijl ze wel veel schrijven? In geval van Isaiah Berlin is het antwoord hierop verassend eenvoudig en niet-filosofisch: hij was slordig en lui zoals hij zelf grif toegaf. Berlin vond het heerlijk een beetje (‘geneeslijk’) ziek te zijn en in bed te liggen. Vaak ontving hij dan studenten aan bed, dat behalve met boeken, tijdschriften en kranten, bezaaid lag met theekopjes en biscuits.
Berlin mocht zijn collega’s graag plagen met de opmerking dat hij de filosofie al lang had opgegeven; de hoge verwachtingen die velen van haar hebben waren hem tegen gaan staan. In 1944 maakte Berlin een urenlange transatlantische vlucht, waar de passagiers moesten ademen door een zuurstofslang omdat er nog geen drukcabines bestonden. Berlin durfde niet te gaan slapen omdat hij vreesde dat die slang uit zijn mond zou vallen. Er restte hem niets dan na te denken. Bij aankomst in Londen was hij tot de conclusie gekomen dat alleen maar denken hem niet ver zou brengen; hij werd daarom ideeënhistoricus, iets tussen filosoof en historicus in. Berlin was daarmee te bescheiden want hij bleef zijn hele leven wel degelijk filosoof. Hij was een twijfelaar en scepticus die de geschiedenis van de zoektocht van vele filosofen naar absolute waarheid bestudeerde en vooral bekritiseerde.

Berlin publiceerde geen grote, samenhangende overzichtswerken, maar wel een indrukwekkende, nogal chaotische reeks essays, bijdragen aan bundels, stukken in tijdschriften, lezingen, et cetera. Hij omschreef zichzelf wel eens als een “intellectuele taxi”: hij wordt aangehouden, krijgt een bestemming opgegeven en gaat op pad. De titel van zijn essay De egel en de vos slaat op dergelijk “vluchtgedrag”, deze slaat namelijk op een Oud-Grieks gezegde: de vos weet vele dingen, maar de egel weet één groot ding. Berlin had iemand dat gezegde eens horen uitspreken op een feestje en zag meteen de grote charme ervan: je kunt bijna alle schrijvers en filosofen indelen in egels of vossen, dat wil zeggen personen die zich vastbijten in een thema of “huppelaars” die van de hak op de tak springen. Karl Popper is bijvoorbeeld typisch een egel en Berlin vond zichzelf natuurlijk een vos. Anderen zagen in hem toch een egel.

Volgens Michael Ignatieff, die als biograaf van Berlin waarschijnlijk een beter overzicht van diens leven en werk kreeg dan Berlin zelf, had hij namelijk wel degelijk één thema: vrijheid. Bernard Williams houdt het op ‘waardepluralisme’ en ook al klinkt dat minder mooi, het is waarschijnlijk juister. Berlin was als ideeënhistoricus de Romantiek gaan bestuderen, waarbij hij niet alleen aandacht had voor de duistere, irrationele kant van die periode, maar ook de verdiensten ervan inzag. De Romantiek van rond 1800 zag Berlin als de grote, even onvermijdelijke als terechte, breuk in het westerse denken met zijn streven naar eenheid. Sinds Plato berustte de kern van de westerse traditie op drie dogma’s: op alle werkelijke vragen bestaat één, en slechts één antwoord; die antwoorden zijn in principe kenbaar; en ze zijn niet met elkaar in tegenspraak. Als je een dergelijke eenheid opgeeft dreigt een hopeloos relativisme. Het komt er daarom op aan tussen de klippen van dogma en relativisme door te varen. Daar ligt de taak voor de filosofie, die volgens Berlin juist gaat over problemen waar geen definitieve (wetenschappelijke of logische) oplossing voor zijn; botsingen zijn onvermijdelijk, redelijke discussie is het enige dat ons rest.

Filosofisch en historiografisch heeft het opgeven van deze drie dogma’s belangrijke implicaties: filosofie moet het doen zonder definitieve antwoorden en geschiedenis zonder vooraf gegeven einddoel. Dat laatste geldt ook voor het persoonlijke leven. Af en toe kreeg de oude Berlin brieven met vragen die men een oude filosoof nu eenmaal geneigd is te stellen: vragen naar de zin van het bestaan. Volgens Berlin is die er niet. In het essay My intellectual path schrijft hij:
 
“Waar is het lied voordat je het zingt? Hier en nu, is het antwoord – je maakt een lied door het te zingen, door het te componeren. Op dezelfde manier wordt het leven gemaakt door degenen die het leiden, stap voor stap.”
 
Berlin vraagt in 1987, als hij zijn einde voelt naderen, Michael Ignatieff zijn biografie te schrijven. Ignatieff komt hem geregeld interviewen, bezoekt zijn vrienden en collega’s en leest zijn boeken en brieven. Berlin blijkt echter, hoe kan het anders, taaier dan verwacht. Pas tien jaar later legt hij het loodje – Ignatieff zit dan met een berg materiaal. Het mag een wonder heten dat hij er nog zo’n handzame biografie van heeft weten maken. Minstens zo’n groot wonder is dat Berlins oeuvre uitgegeven kon worden. In 1974 begon Henry Hardy, een student van Berlin, zijn essays te verzamelen, eigenlijk tegen de zin van Berlin in. In 1988 vraagt Henry of Berlin nog ongepubliceerde manuscripten heeft, en ontdekt op zolder een koffer vol lezingen en onvoltooide studies
Berlin geniet zijn laatste jaren van zijn ‘verlengingen’, hij kent geen groter genoegen dan kaartjes voor concerten jaren van tevoren te reserveren.  Maar hoe ouder hij wordt, hoe meer hij wordt aangevreten door een typisch ‘overleversschuldgevoel’: hij voelt zich als joods-Russische vluchteling schuldig over het gelukkige en vreedzame leven dat hij leidde in donkere tijden. In 1997 sterft hij, stukje bij beetje als het ware; de laatste loodjes wegen hem zwaar. Ondertussen werkt Henry Hardy stug door en verschijnen er regelmatig ‘nieuwe’ boeken van Berlin, ook na zijn dood.