De mogelijke vrijlating van twee leden van de Rote Armee Fraktion roept in Duitsland een storm van controverse op, terwijl het volgens filosoof Ruud Welten juist een kans is tot zelfreflectie. ‘Maar nadenken over de oorzaken van terrorisme geldt tegenwoordig al bijna als legitimatie.’
‘Genade voor de genadelozen?’ kopte het Duitse weekblad Der Spiegel onlangs op het omslag. De genadelozen zijn Brigitte Mohnhaupt en Christian Klar, twee tot levenslang veroordeelde leden van de Rote Armee Fraktion (RAF), de terroristische beweging die in de jaren zeventig met ongekende gewelddadigheid een ‘Stadtguerilla’ voerde tegen de ‘fascistische’ Duitse staat en het kapitalisme. Mohnhaupt was in 1985 als lid van de harde kern van de terreurgroep veroordeeld tot vijf maal levenslang plus vijftien jaar. De rechter achtte haar medeplichtig aan een reeks gewelddadige moorden die de RAF in de herfst van 1977 pleegde. Slachtoffers waren prominente vertegenwoordigers van het establishment: werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer, rechter Siegfried Buback en bankier Jürgen Ponto. Christian Klar kreeg eveneens vijf maal levenslang voor zijn betrokkenheid bij de moorden. In 1992 kwam daar nog een keer levenslang bij.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Het trauma van de ‘Duitse herfst’ van 1977 herleeft dit voorjaar in Duitsland, nu het Openbaar Ministerie onlangs aankondigde de resterende straf van Mohnhaupt om te willen zetten in een voorwaardelijke gevangenisstraf, wat zou betekenen dat ze binnenkort vrij zou komen, terwijl Klar een gratieverzoek bij Bondspresident Horst Köhler heeft ingediend. Fundamentele én opnieuw actuele vragen – ook voor Nederland – doemen op: is terreur te verantwoorden? Hoe valt terrorisme te begrijpen? Moeten terroristen berouw tonen – zoals nabestaanden in Duitsland eisen? Vragen die ook betrekking hebben op ‘onze staatsvijanden’ Volkert van der G., Mohammed B. en de leden van de Hofstadgroep. Toch blijken er, in het beantwoorden van die vragen, grote verschillen tussen de jaren zeventig en nu, vindt filosoof Ruud Welten, van wie onlangs het boek Zinvol geweld verscheen, waarin hij onderzoekt hoe de Franse denkers Sartre, Camus, en Merleau-Ponty schreven over terreur en terrorisme. ‘Het grootse verschil zit hem in de rol die links speelt. Zeker in het begin van de jaren zeventig, ten tijde van de Baader Meinhofgroep, de voorloper van de RAF, was er bij links toch sympathie. Linkse intellectuelen wezen weliswaar de gewelddadigheid af, maar niet de inhoudelijke boodschap: de mechanismen van de staat en het kapitalisme ontwrichten de samenleving en sluiten mensen uit. Op het eerste gezicht herleeft deze linkse sympathie: oud-ministers Gerhart Baum en Klaus Kinkel, beiden SPD, pleiten voor een nieuwe kans, en worden daarin gesteund door de Linkspartei. Bovendien menen sommige linkse auteurs dat de gratie er mede moet komen omdat de laatste leden van de RAF nu al veel langer gevangen zitten dan welke nazi-oorlogsmisdadiger dan ook. Maar er is geen sprake van echte ideologische polemiek tussen links en rechts, zoals dat in de jaren zeventig wel het geval was. Je merkt in deze kwestie hoe zeer links in het defensief zit. Na de val van de Muur is links zich rot geschrokken. Oude linkse ideologieën bleken toch niet zo zaligmakend, en een alternatief is er vooralsnog niet.’
‘Dat is jammer. Vooropgesteld: ik bepleit geen terugkeer naar die oude linkse ideologieën. Maar “linkse” denkers, zoals Sartre, Camus en Merleau-Ponty, durfden in ieder geval te beschrijven hoe mechanismen binnen westerse maatschappijen kunnen leiden tot terrorisme, met name de mechanismen van uitsluiting. Daarbij worden woorden gebruikt die nu “oud-links” aandoen: terrorisme is een reactie op uitbuiting en uitsluiting. Het is een reactie van mensen wier stem op een andere manier niet meer wordt gehoord. Camus schreef dat we in een wereld van terreur leven “omdat de overreding niet meer mogelijk is, omdat we in een wereld van abstractie leven: die van de bureaucratie en de machines”. Dat klinkt nu ogenschijnlijk wat gedateerd, maar het zijn nog steeds waardevolle analyses.’
‘Zeker na de val van het Sovjetcommunisme meent het Westen te staan voor vrede en harmonie, maar terrorisme is ons probleem, dat kan groeien in het hart van onze samenleving. Waarom? Blijkbaar voelen mensen zich niet gerepresenteerd en buitengesloten, en in enkele gevallen gaan ze over tot geweld. Willen we begrijpen waar de woede en wrok vandaan komen die kunnen leiden tot terrorisme, dan moeten we ook durven inzien dat er voor die gevoelens op zich gegronde redenen kunnen zijn. Daarvoor hoeft echt niet het linkse jargon van weleer uit de kast worden gehaald. Een nuchtere zelfreflectie volstaat. Maar dat idee wordt al bijna getypeerd als een legitimatie van terrorisme. Terrorisme kan blijkbaar niet worden gezien als een reactie op uitsluiting, maar alleen als een barbaarse daad – iets dat “van buiten” komt en niets te maken heeft met onze eigen samenleving.’
Beslan
‘De internationale publieke opinie was geschokt toen in 2004 een Tsjetsjeense woordvoerder naar aanleiding van de aanslag op school Nr. 1 in Beslan zei dat iedereen spreekt over het leed van de kinderen in Beslan, maar dat niemand ooit met een woord repte over de talloze kinderen in Grozny die zijn gedood door Russisch militair geweld. Men moet terrorisme onvoorwaardelijk veroordelen. Hetzelfde zien we bij de leden van de Hofstadgroep, bij Mohammed B. of bij Volkert van der G. Begrijp me goed: moord is altijd walgelijk. Maar na de moord op Fortuyn riep men op straat zelfs: “nooit meer links”, alsof heel links terrorisme zou legitimeren; en iedere kritiek op Fortuyn gold als verdacht.
Je ziet dat ook bij Mohnhaupt en Klar. Christian Klar zou pas gratie mogen krijgen als hij nadrukkelijk berouw toont. De gratie heeft dus een prijs: zich distantiëren van de RAF-ideologie. Dat is vreemd. Gratie zou juist geen prijs moeten hebben. Het zou kostenloos moeten zijn – het gaat bij gratie immers om kwijtschelding.’
Bovendien biedt een vrijlating Duitsland juist de kans zichzelf in een spiegel te bezien. Er zou een discussie kunnen komen over hoe het in die jaren zo ver heeft kunnen komen. Dat is, ik moet dat tegenwoordig duidelijk zeggen, geen legitimatie. In tegendeel zelfs: een nuchtere analyse draagt bij tot ontmanteling van de mythe die toch altijd rond de RAF, en zeker rond Andreas Baader en Ulrike Meinhof heeft gehangen. Maar het typeert het klimaat. In de jaren zeventig was het nog wel cool als je als middelbare scholier een sticker van de RAF op je tas had. Maar nu moet het terrorisme tot het grote kwaad worden bestempeld. Dat maakt blind voor de eigen terreur. Neem de nieuwe antiterrorismewetgeving in Nederland. Tijdens de regiezitting van het hoger beroep tegen de veroordeelde leden van de Hofstadgroep blijkt dat voor het Openbaar Ministerie het bijwonen van ‘opruiende bijeenkomsten’ en het ‘tot zich nemen van opruiend materiaal’ bewijzen vormen voor deelname aan een terroristische organisatie. Gaat dat niet veel te ver? Zoals Merleau-Ponty in zijn eigen tijd schreef: ‘Een regime dat naar de wet liberaal is, kan in werkelijkheid onderdrukkend zijn. Een regime dat haar geweld accepteert, zou wel eens meer echte humaniteit in zich kunnen hebben.’