De Wie, wat, waar?-reeks is snacken voor de geestelijke mens.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
‘De bedoeling is dat je als lezer een idee krijgt van wat een filosofisch betoog inhoudt’, zegt Jeremy Stangroom in zijn voorwoord. Stangroom, samensteller van de felrode, strak vormgegeven mini-encyclopedie Wie, wat, waar? Filosofie had een ondankbare taak: zestig invloedrijke denkers en ideeën behandelen op 128 A5-formaat pagina’s. Met al die aandacht voor de kekke opmaak valt nogal eens de laatste zin van een lemma weg, en je kunt blijven twisten over de selectie (waarom ontbreekt Heidegger bijvoorbeeld?) of over de wel zeer beknopte weergave van een complexe filosoof. Stangroom is zich daarvan bewust: ‘Sommige mensen, waaronder beroepsfilosofen, zullen de draak steken met de gedachte dat het mogelijk zou zijn filosofie te behandelen in een boek als dit.’
Moet je daarom zo’n boekje maar niet uitgeven? Stangroom besloot er het beste van te maken. Onmiskenbaar een Engelsman, met een voorliefde voor analytische filosofie en Bertrand Russell, zoekt hij ook de balans, door typisch continentale denkers te bespreken. Elke twee pagina’s zijn gewijd aan één filosoof of idee; en daarbij krijgt de lezer de naam van de denker in kwestie, diens geboortejaar, biografie, belangrijkste gedachte en een pakkend citaat of verhelderend tekeningetje. Stangrooms strategie ‘was een of twee belangrijke stellingen van een filosoof te selecteren en die wat verder uit te werken.’ Dat levert nog een redelijk accuraat beeld op van de betekenis van Aristoteles, Spinoza, Kant (‘Probeerde de rationalistische en empiristische tradities met elkaar te verzoenen’).
Wel blijft de vraag voor wie Wie, wat, waar? Filosofie eigenlijk bedoeld is. Een volwassene zal zich eerder inschrijven voor een van de cursussen die in de Filosofie Magazine-agenda vermeld staan, en om het werkje cadeau te doen aan een voorlijke veertienjarige is het taalgebruik van de mini-encyclopedie soms te complex. Zo schrijft Stangroom over Kierkegaard: ‘Hij verwierp de mogelijkheid om objectieve kennis van de totaliteit van menselijk leven en geschiedenis te verkrijgen door middel van een logische en systematische filosofie.’
De andere boekjes uit de serie – Wie, wat, waar? Economie, Religie en Wetenschap, alledrie in een andere kleur – hebben het dan iets gemakkelijker. Mathew Forstater behandelt in Economie (volledig groen) evenmin gemakkelijke kost; hij schrijft over veel negentiende-eeuwers die koopkrachtgroei of arbeidswaarde-inflatie analyseren. Maar iedereen die wijs kan uit de financiële bijlage van kranten zal Economie waarderen. Peter Moores Wetenschap (blauw) vertelt feitelijk zestig keer Andersons sprookje van het lelijke eendje, met moeilijk lerende kinderen als Albert Einstein en Allessandro Volta die op latere leeftijd wereldschokkende ontdekkingen doen. Zelfs Wie, wat, waar? Religie (goudgeel), dat eveneens door Jeremy Stangroom werd samengesteld, is eenvoudiger van toon, met onder meer een heldere uitleg over het schisma in de islamitische wereld tussen shiïten en soennieten.
Maar evengoed als die drie minder complexe boekjes is Wie, wat, waar? Filosofie gewoon een leuk hebbedingetje. Elke twee pagina’s krijgt de lezer vier of vijf eye-openers, kleine snackjes voor de leergierige mens. Of je nu wat leuke feitjes wilt kunnen serveren bij de borrel, of je wilt je kunnen terugtrekken met het geestelijk equivalent van een mandarijntje: je kikkert er even van op.