‘We vervelen ons bijna altijd met mensen voor wie we zelf saai zijn’
Alles is materiaal, zeggen ze. Het maken van de afspraak, het ophalen uit de wachtkamer, het eerste contact. In al deze interacties zitten twee mensen verstopt, ik als therapeut en de ander als patiënt.
Een belangrijke bron van inspiratie is het openen van de zitting. In een psychodynamische therapie is het de bedoeling dat patiënten inbrengen wat hen bezighoudt. Voor veel mensen een gehaat moment. Het confronteert ze met iets waar ze meestal weg van blijven, gewend aan een leven volgens het devies going through the motions – hé, hallo, alles goed, zeker, fijn, ja heerlijk, eindelijk die zon, goed weekend alvast, en werk ze voor nu hè, nou dag! Tijdens het wiegelied van de alledaagse oppervlakkigheid hoef je niet echt aanwezig te zijn. Tegenover iemand zitten en zeggen wat je bezighoudt, is van een andere orde.
De aard van de remming vertelt veel over iemand: sommige mensen ervaren het moeten openen als een machtsstrijd en vinden het irritant, anderen maakt het onzeker en angstig. Een veelgehoord probleem is dat iemand niet goed weet wat te zeggen, wat er wordt verwacht. Dat hangt vaak samen met autonomie en regie durven nemen.
Een van de patiënten die met zichtbaar ongemak en omhaal begint, is een jonge man met een goede baan aan een universiteit en een druk sociaal leven, die zichzelf extreem saai vindt. De angst dat ik al bij zijn eerste zinnen wegdommel is groot, met als gevolg dat hij nauwelijks verstaanbaar iets mompelt, vaak een beetje hetzelfde liedje.
‘We vervelen ons bijna altijd met mensen voor wie we zelf saai zijn,’ schreef François de La Rochefoucauld (1613-1680). Het is een gedachte die beschrijft dat saaiheid besmettelijk is en niet aan een van de twee gespreksgenoten valt toe te schrijven. De saaiheid ontstaat in het contact: ervaren dat de ander saai is, is een reflectie van het beeld dat de ander heeft van jou.
Ik vraag of mijn patiënt anderen ook saai vindt, maar dat ontkent hij. Integendeel, hij vindt anderen juist oneindig interessant, en vooral veel interessanter dan hijzelf. Vervelen doet deze man zich ook niet, niet per se omdat hij nu zo geboeid is door de ander, maar omdat hij te zeer bezet is door de angst saai gevonden te worden. Daardoor zegt hij niets, doet hij niet mee en trekt hij zich terug, zodat anderen hem op een gegeven moment wel moeten vergeten.
Ondanks de moeite die hij zich getroost om ook mij af te laten haken door mompelend en oninteressant te beginnen, intrigeert hij me. En ik voel bij hem een lichte irritatie, wat mogelijk wijst op een gevoel van woede dat hij niet met me deelt. Die woede is ook voelbaar wanneer hij praat over anderen, hoe hij zich aan hen ergert en hoe zij hem frustreren. Ook meen ik steeds vaker te merken hoe irritant hij het vindt dat het aan hem is om de zitting te beginnen. Hoezo moet hij dat doen, als ik degene ben die hem zou moeten helpen? Ik krijg het vermoeden dat hij niet zozeer gepreoccupeerd is met zijn vermeende saaiheid, maar dat hij jaloers is, afgunstig – wat te beangstigend is om te onderkennen omdat hij daarmee misschien al zijn schepen achter zich verbrandt. Liever verstopt hij zich achter een muur van zelfgefabriceerde grijzemuizerigheid dan dat hij de frustratie van onrechtvaardigheid ervaart. Terwijl hij in die woede nu juist tot leven komt.
De gevalsbeschrijvingen uit deze rubriek zijn nooit herleidbaar tot een bestaande patiënt of oud-patiënt.