‘Je wil lof van hen die zichzelf een schop geven, en goedkeuring van hen die zichzelf verachten’
De mens is een verdeeld wezen. Dat is een van de uitgangspunten van de psychoanalyse. Niet alleen omdat onze verlangens tegenstrijdig zijn, maar ook omdat we voelen én denken, en dat deze twee niet altijd – vaak niet – met elkaar in Âovereenstemming zijn.
In therapie komt deze tegenstelling op scherp te staan: ik voel me alsof ik in de steek gelaten wordt, al weet ik dat het niet waar is. Cognitieve therapie leert iemand om anders te denken zodat hij zich anders gaat voelen. In het psychodynamische denken werkt dat anders, omdat het gevoel daar de baas is; het denken hobbelt er achteraan. Dat wil niet zeggen dat anders leren denken geen goed idee is, het dient echter gepaard te gaan met een emotionele ervaring om dat nieuwe denken (langzaam) te laten beklijven.
Moeilijker wordt het wanneer voelen en weten wel op één lijn lijken te zitten. Ik voel me een nietsnut en ik weet ook dat het zo is. Een van mijn patiënten onderschat haar eigen kunnen systematisch: in alles in haar leven, haar werk, haar relaties, onderbiedt ze. Overal vraagt ze te weinig, geeft ze te veel, komt ze tekort. ‘Ik ben nergens echt goed in, het heeft geen zin om mee te doen, er zullen altijd mensen beter zijn, ik laat anderen misbruik van me maken.’
Marcus Aurelius schreef: ‘Je wil lof van mensen die zichzelf elk kwartier een schop geven, de goedkeuring van mensen die zichzelf verachten. (Is het een teken van zelfrespect als je spijt hebt van bijna alles wat je doet?)’ Aurelius beschrijft hier de paradoxale neiging om jezelf naar beneden te halen in een poging je zelfrespect te behouden. Als ik duidelijk toon hoe bewust ik me ben van mijn tekortkomingen en hoe ruiterlijk ik ervoor uitkom, dan heb ik tenminste nog dat: zelfkritiek, zelfkennis, zelfspot, en laat ik in ieder geval zien dat ik weet wat goed is.

Marcus Aurelius: keizer van de rede
De verdeeldheid werkt hier subtieler: gevoel en verstand liggen ogenschijnlijk op een lijn – ik voel me waardeloos en ik weet dat ik het ben. Maar daaronder broeit bij mijn patiënt de frustratie over haar afhankelijkheid van het oordeel van de ander. Ze durft soms best even in zichzelf te geloven, al is het maar in haar fantasie, maar ze wordt daarna meteen overmand door de angst voor afwijzing. De enige manier om aan die afhankelijkheid te ontkomen is door zichzelf maar alvast naar beneden te halen, niets te verwachten en niets te hopen. En, het meest funest, zich nergens echt voor in te zetten.
Een weg uit dit gesloten systeem van zichzelf bevestigende aannames is het besef dat veel anderen net zo gevangen zitten in een spiegelpaleis van zelf-afwijzing. En dat degenen die eraan ontsnappen niet per se behoefte hebben aan lof, maar worden gedreven door een verlangen iets te doen dat henzelf bevredigt, en niet een ander.
De gevalsbeschrijvingen uit deze rubriek zijn nooit herleidbaar tot een bestaande patiënt of oud-patiënt.