01 Wat kan ik weten?
‘Ik ben opgegroeid met het idee dat je de wereld kunt kennen met je verstand. Ook vertrouwde ik, zoals de meeste mensen, vooral op mijn zicht en mijn gehoor – twee afstandelijke vormen van waarnemen. Maar toen ik door het Usher-syndroom mijn zicht en gehoor begon te verliezen, veranderde alles. Plots moest ik actief naar de dingen in de wereld toe bewegen om ermee in contact te staan. Als ik ’s ochtends opsta, zie of hoor ik niet wat voor weer het is; ik steek mijn hoofd uit het raam om de lucht op mijn huid te voelen. Ik moet de wereld voelen om deze te kennen.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
02 Wat moet ik doen?
‘Ik moet accepteren dat ik mijn gehoor en zicht niet kan vertrouwen. Dat is vervreemdend, maar het creëert ook vrijheid om te spelen. Als ik bijvoorbeeld een nieuw gehoorapparaat krijg, mag ik bepalen welke geluiden harder of zachter, warmer of scherper binnenkomen. Ik kan dus kiezen hoe ik de wereld wil horen. Dat betekent dat mijn waarneming niet dé waarneming is. Dat geldt eigenlijk voor iedereen. Onze waarneming is constant in beweging en geeft maar een bepaald aspect van de wereld weer. Door dat te beseffen kunnen we open leren staan voor andere perspectieven, zodat we niet vast komen te zitten in ons eigen kokertje.’
03 Wat mag ik hopen?
‘Dat je zelfs in het ergste verlies betekenis kunt vinden. De Amerikaanse schrijver David Kessler stelt dat betekenisgeving een fundamenteel stadium van rouw is. Dat betekent niet dat we altijd een positieve les uit verlies moeten trekken, zoals: “Mijn vaders dood doet me beseffen dat ik leef”, of: “Het is een geschenk dat ik mijn gehoor kwijt ben.” Wat Kessler bedoelde is dat het verlies betekenis moet krijgen in je dagelijks leven. Zo moet ik steeds weer even zoeken hoe ik me zonder goed werkende oren en ogen tot de wereld kan verhouden. Maar in die zoektocht ervaar ik een speelse en betekenisvolle verbondenheid met de wereld.’
04 Wat is de mens?
‘De mens is een evenwichtskunstenaar. De mens moet constant op zoek naar een nieuwe balans, want de manier waarop hij zich tot de wereld verhoudt is nooit definitief. Zo’n tijdelijk evenwicht vind je niet door rationeel na te denken, maar door een combinatie van ontspannen, inspannen en verbinden. Als je te stijf op dat touw staat, of als je juist als een vaatdoek op dat trouw hangt, val je. En je moet in verbinding staan: hoe voel ik me, wat voor weer is het, wie zijn er om me heen? Wij evenwichtskunstenaars donderen allemaal regelmatig van het touw af, maar klimmen er ook weer op. Dat is moedig.’