‘Ik denk te snel: ik heb niemand nodig’
Daniël Boissevain (54) uit Amsterdam
is acteur. Over zijn jeugd in Ruigoord schreef hij het boek Het magische kind.
‘Ik groeide op in de jaren zeventig in Ruigoord, de kunstenaarskolonie vlakbij Amsterdam. De generatie van mijn ouders wilde losbreken uit het strakke stramien van de jaren vijftig. Het leven van mijn ouders draaide niet heel erg om de kinderen. Het was niet zo dat mijn opvoeding liefdeloos was of dat ze mij links lieten liggen, maar hun levens draaiden om hún zelfontplooiing en hún weg naar vrijheid. Als kind ging ik gewoon mee in de maalstroom.
Ik heb vrij jong op emotioneel vlak voor mezelf moeten leren zorgen. Dat heb ik me pas als volwassene gerealiseerd. Op mijn veertiende vroegen mijn moeder en stiefvader aan mij: wij gaan op reis naar India, ga je mee of ga je liever naar de middelbare school? Dat vind ik nogal een keuze voor iemand van veertien. Op het moment zelf denk je niet: wat een rare vraag. Nee, ik vond het juist te gek. Ik werd voor volwaardig aangezien en ik mocht mijn eigen verantwoordelijkheid dragen. Maar als je op zo’n manier opgroeit en je als kind in een volwassen omgeving meedraait en volwassen beslissingen moet nemen, dan is dat kind op een gegeven moment wel weg.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Mijn jeugd heeft beïnvloed hoe ik voor mijn kinderen zorg. Niet heel bewust hoor; ik heb niet zoiets gehad van: ik pak het helemaal anders aan. Maar dat is wel gaandeweg zo gelopen. De kinderen gaan voor. Het is mijn verantwoordelijkheid dat zij een fijne en veilige basis hebben, dat ze zich gehoord en gezien voelen.
Of ik die veilige basis heb gemist? Op een bepaalde manier wel. Maar aan de andere kant heeft het me ook gemaakt tot wie ik nu ben. Ik merk wel dat ik me snel buitengesloten kan voelen. Ik heb de neiging om vrij snel in mijn schulp te kruipen en te denken: ik heb niemand nodig, ik doe het wel in m’n eentje.’
‘Zorg krijgen is per definitie intiem’
Jacqueline Kool (60) uit Utrecht
is onderzoeker en adviseur op het gebied van disability studies. Ze heeft sinds haar geboorte een progressieve spierziekte.
‘Zorg ontvangen is per definitie intiem. Zorgverleners of assistenten zien je in je blootje, ze drogen je billen af en komen de intieme ruimte van je slaapkamer binnen. Al die vreemde ogen komen in jouw privésituatie. Zorgverleners zien dingen en vinden ergens iets van. Dat beïnvloedt hevig het gevoel van privacy. Je moet je overgeven aan al die verschillende mensen. Maar ik kan er ook de charme van inzien. De intimiteit van de zorg, van samen in een badkamer bezig zijn, kan emotionele intimiteit makkelijker maken. Er ontstaat een soort vrije ruimte waarin gesprekken kunnen ontstaan. Ik heb vaak zat een assistent huilend in huis gehad.
Als zorgvrager geef je ook zorg. Als ik weet dat iemand stinkend druk is en al uren aan het rennen is, vind ik het belangrijk om te vragen of die persoon pauze heeft gehad en of het wel gaat. Voor een prettige zorgrelatie is het van belang dat de zorgverlener en de zorgontvanger allebei proberen aan te voelen wat de ander nodig heeft. Er zit een wederkerigheid in de zorgrelatie. Al heb ik daar soms geen ruimte of energie voor.
Het liefst ontvang ik zorg die zorgeloos is: zorg waar ik me geen zorgen om hoef te maken. Zorgeloze zorg betekent dat ik zelf kan bepalen wat ik nodig heb, wanneer, op welke manier en door wie. Er zit een sturend verlangen in. De realiteit is dat ik er niet altijd op kan vertrouwen dat ik ’s ochtends op tijd assistentie krijg, of er een wachttijd is, en of er een assistent komt die ik ken of een invalkracht.
Mijn lichaam heeft het niet eenvoudig – een lijf is niet gemaakt om zestig jaar te zitten. Daardoor voel ik dat ik zacht moet zijn voor mijn lichaam en er contact mee moet maken. Dit zacht zijn voor mijn lichaam is een vorm van zorgen voor mezelf.’
‘Iedereen moet het naar zijn zin hebben’
Stephan van Ginneken (56) uit Etten-Leur
is conciërge op de KSE, een middelbare school in Etten-Leur. In 2019 werd hij uitgeroepen tot Conciërge van het Jaar.
‘Leerlingen zijn zó zenuwachtig in de examenperiode. Samen met de andere conciërges probeer ik om ze een beetje te laten ontspannen door geintjes te maken. “Dan kijken wij die examens toch na? Dan komt het wel goed joh.” We zetten drie grote gymzalen vol met 135 stoelen per zaal. Als een leerling graag op een bepaalde plek wil zitten, proberen we dat te regelen. Iedereen moet het naar z’n zin hebben.
Er gebeuren veel emotionele dingen bij de leerlingen: zenuwen voor tentamens, ruzies, eerste verliefdheden. Op die leeftijd denken ze dat ze alles aankunnen, maar ze zijn nog zo kwetsbaar. Ze hebben echt steun en begeleiding nodig. Als conciërge kun je voor ze zorgen door altijd open te staan voor een praatje. Ik merk dan snel genoeg of ze gewoon wat willen vertellen of dat er iets serieus speelt. De leerlingen komen makkelijk naar me toe als ze iets nodig hebben.
Waardoor dat komt? Ik ben heel toegankelijk denk ik. En ik ken de leerlingen goed. Een keer vroeg een groep meiden of ik mee wilde doen met hun high tea. Is goed, zei ik, dan regel ik het drinken en jullie de koekjes. Toen zaten we hier lekker met z’n tienen aan de high tea. Dat vinden ze gezellig. Je praat een beetje met ze, je hoort wat er speelt, je hoort over nieuwe liefdes. Zo bouw je een band met ze op.
Elk jaar gaan we voor het KWF met een groep leerlingen naar Frankrijk om de Mont Ventoux te beklimmen. Die reis organiseer ik. In 2021 zou een meid meegaan die het net niet heeft gered. Ze overleed een paar maanden ervoor zelf aan kanker. Haar vriendinnen zijn toen meegegaan om tijdens een bijeenkomst haar verhaal te vertellen. Dat greep me erg aan; ik kende dat meisje ook goed. Dan vind je wel steun bij elkaar, zowel de leerlingen als het personeel.’
‘Soms moet je juist niet zorgen’
Tiffany Rusland (13) uit Purmerend
zorgt voor een kat en een slang en organiseert met haar stiefvader kinderfeestjes met spannende dieren.
‘Toen ik Tokra net kreeg was ze nog een babyslang. Ik was zelf acht of negen, dus ik heb haar nu ongeveer vijf jaar. Mijn stiefvader Marvin vroeg of ik een slang wilde en ik dacht: waarom niet? Hij heeft me geleerd hoe ik voor slangen moet zorgen. Ik vond het wel een beetje spannend om een slang te hebben. Ik moest Tokra toen ze nog een babyslang was veel vasthouden, om haar tam te maken. Daardoor raakte ze gewend aan mijn handen en valt ze me nu niet aan.
Een of twee keer per maand krijgt Tokra eten. Slangen hebben niet veel nodig. Ik voer haar dan een muisje uit de vriezer. De bak moet soms gesproeid worden, zodat ze beter kan vervellen en omdat het natuurlijke leefgebied van een slang heel vochtig is. Ze vervelt ongeveer eens per maand of één keer in de twee maanden. Meestal schuurt ze tegen een rots aan zodat het velletje makkelijker loskomt. In die periode moet je haar juist niet aanraken, want dan wordt ze boos. Tijdens het vervellen zijn slangen chagrijnig omdat ze blind zijn, want het velletje zit ook over hun ogen. Eigenlijk moet je dus juist niet voor ze zorgen in die periode. Ze moeten alles zelf doen. Door voor een slang te zorgen, leer je goed hoe je emoties moet lezen.
Ik heb ook een kat, Lexie. Tokra en Lexie zien elkaar nooit: de slang woont boven en de kat beneden. Soms gaat Lexie wel naar boven, maar dan is ze meer met onze schildpad bezig. Daar gaat ze dan naast liggen. De schildpad vindt dat denk ik niet echt fijn. Lexie vind ik wel wat leuker om te hebben, omdat ik haar kan aaien en ze bij me komt liggen. Een slang aai je niet echt, dat vinden ze niet fijn. Maar dat betekent niet dat ik beter voor Lexie dan voor Tokra zorg.’