De hoop op harde waarheden werd al in de prilste jeugd van de wijsbegeerte ondermijnd, doordat ons kenvermogen begrensd bleek te zijn. Bij Plato komt deze gedachte het zuiverst naar voren in zijn Zevende brief, die door het persoonlijke karakter ervan verschoond blijft van de retorische trucs die men in Plato’s dialogen tegenkomt. De vertaling van de brief is het laatste boek waar Verhoeven aan heeft gewerkt.
Opvallend is dat Plato zich in deze brief van een filosofisch eindoordeel onthoudt. Ben Schomakers beargumenteert in het nawoord overtuigend dat Plato dit niet uit voorzichtigheid deed, maar om de aandacht te vestigen op een belangrijk probleem: dat de filosofie, naast het spreken over de objectieve werkelijkheid, ook gedwongen is na te denken over het eigen vermogen om ware kennis uit te drukken. Met de Zevende brief wordt de ‘zelfachterdocht’ in de filosofie geboren.
Plato koesterde de hoop dat de wijsbegeerte tot ware kennis zou komen. Maar hoe meer we de werkelijkheid in onze kennis wilden vangen, des te verder leek ze zich van ons te verwijderen. Je zou kunnen zeggen dat de filosofie sinds Plato rond het onzegbare cirkelt.
Volgens Verhoeven is filosofie er ook niet om problemen op te lossen. Ze moet eerder aanleiding geven tot verwondering over de werkelijkheid en onze plaats daarbinnen, dan tot teleurstelling over haar onkenbaarheid. Echte filosofie, en dat verbindt Plato en Verhoeven, begint pas aan de rand van het uitspreekbare. Ze houdt er niet op, zoals bij Wittgenstein.
Niet voor niets bleef Verhoeven zijn leven lang zowel filosoof als vertaler. Taal was voor hem niet instrument van het denken, maar eerder de habitat ervan. Ieder woord met een schijnbaar vanzelfsprekende betekenis blijkt altijd weer de resten te tonen van een geschiedenis van betekenisverwarringen en –verknopingen. Die geschiedenis bepaalt de functie van woorden in belangrijke mate.
Vertalen is een protest ’tegen de onmiddellijkheid en haar terreur’, schreef Verhoeven al in Mensen in een grot (1983). Een interpretatie dient zich niet eenduidig en onmiddellijk aan. De waarheid bevindt zich voor een groot deel achter de grens van onze kennis en de vermogens van ons bewustzijn. Een waarheidspretentie staat een dieper inzicht van elke tekst in de weg. Zoals Verhoeven altijd heeft benadrukt, is iedere intellectuele benadering een omzichtig proeven en cirkelen rond het object van haar aandacht. Deze omzichtigheid is ook een van de belangrijkste kenmerken van zijn werk als vertaler. Mede hierdoor komt zijn vertaling van de Zevende brief wonderlijk hedendaags over. Afgezien van eigennamen en plaatsbeschrijvingen zou je niet kunnen zien dat de tekst zo’n tweeëneenhalfduizend jaar oud is. In Verhoevens vertaling wordt Plato zichtbaar als mens.
Zevende brief, door Plato, vertaling Cornelis Verhoeven, met een nawoord van Ben Schomakers, uitg. Damon, Budel 2001, fl.24.90,-/bef490.
Dit artikel is exclusief voor abonnees