Van tijd tot tijd bereikt mij het verzoek ’s avonds laat niet al te diep meer na te denken, omdat het gekraak van mijn kamervloer anderen uit hun slaap houdt. Er is een geheimzinnig verband tussen lopen en denken. In theorie is het natuurlijk mogelijk er gedachten op na te houden terwijl je onbeweeglijk op een stoel zit, maar het betere denkwerk is gebaat bij ijsberen. Zolang je een bepaald idee niet tot de bodem hebt doordacht, kun je, om afleiding te voorkomen, de drempel van je studeerkamer beter niet overschrijden. Om nieuwe inzichten te verkrijgen is het echter raadzaam de deur uit te gaan en een flinke wandeling te maken. Daarover schreef Frédéric Gros, een gesoigneerde Parijse hoogleraar filosofie, een populair boek: Wandelen. Een filosofische gids. De auteur vervalt soms in moralisme, soms in mistige terminologie, maar zijn boek spoort zeker aan de rugzak om te hangen.
Gros citeert Montaigne: ‘Mijn geest functioneert niet als mijn benen hem niet in beweging zetten.’ En als iemand de zus van Wordsworth vroeg waar de beroemde Engelse dichter werkte, wuifde ze in de richting van de tuin en zei: ‘Dat is zijn bureau.’ Het is onbekend wat precies het verband tussen soepel nadenken en fysiek bewegen is. Als je aan Stephen Hawking denkt, begrijp je dat je de samenhang nu ook weer niet moet overdrijven.
Onbuigzame discipline
Wandelaars zijn er in vele soorten. Je hebt de slenteraar, de flaneur, de melancholieke doler, de rusteloze loper, de sportieve wandelaar. Gros ziet Kant en Nietzsche als twee uitersten. Zoals bekend was Kant de regelmaat in eigen persoon: wanneer de inwoners van Koningsbergen hem zijn huis zagen verlaten, zetten ze hun horloge op acht uur. Kant beschouwde zijn dagelijkse wandeling van één uur – altijd dezelfde route – als gezonde lichaamsbeweging. Zo’n blokje om heeft niets heroïsch, maar wat zo indrukwekkend is bij Kant, schrijft Gros, is ‘zijn onbuigzame discipline’. Die dagelijkse wandeling begeleidde een onverstoorbaar arbeidsproces. ‘Elke dag een bladzij die moet worden geschreven, een gedachte die moet worden ontwikkeld, […] een bewijsvoering die moet worden opgebouwd. En aan het eind: een reusachtig oeuvre.’ Zoals je tijdens een wandeling in de heuvels omkijkt en ziet welke afstand je hebt afgelegd: ‘Die afstand, dat heerlijke eind, door de onbeduidende afstand van een voetstap, de ene voet voor de andere, door gewoon maar vol te houden.’ Niet voor niets schreef Kant aan het begin van zijn allereerste boek: ‘Ik heb een route uitgestippeld die ik zal volgen. Ben ik eenmaal op weg, dan kan niets me meer tegenhouden.’
Voor Nietzsche was het wandelen geen welkome afleiding ván zijn werk, maar een voorwaarde vóór zijn werk. Hij moest de vrije natuur in om na te denken, weg van de studeerkamerbenauwdheid. Afmattende dagtochten, liefst de bergen in. Bij mij, zoals bij de meeste mensen, leidt een zware beklimming tot steeds minder gedachten – wat heel aangenaam kan zijn –, maar Nietzsche verhief zich óók in de geest; bergop kreeg hij steeds stoutmoediger ideeën. Sommige gedachten komen pas in je op als je vanuit de hoogte op de beschaving neerkijkt, schrijft Gros. Nietzsche was een man van gedachteflitsen, geniale ingevingen. Geen type om stil te zitten.
Nietzsches wandelfilosofie
Traagheid
Gros schreef een boek over beroemde wandelende schrijvers en denkers, en over de facetten die hem zelf aan het wandelen zijn opgevallen. Zoals de traagheid, het kenmerk van de ervaren wandelaar: hij maakt met een ondoorgrondelijke glimlach plaats voor de gehaaste, druk pratende jongeren die hem achteropkomen – om ze even later, wanneer zij staan uit te puffen, te passeren en voorgoed uit hun zicht te verdwijnen. ‘Snelheid is een illusie.’ Door de regelmaat van onze ademhaling en onze passen (altijd je eigen tempo volgen!) is wandelen een welkom tegenwicht voor het jachtige bestaan dat ons dreigt op te slokken, dat van ‘typende vingers op een toetsenbord: online, zoals dat heet. Maar verbonden waarmee? Met informatie die van seconde tot seconde verandert, met stromen beelden en cijfers.’ En dat de luxe waarmee we ons omringen eigenlijk betekent dat we zwaarbeladen door het leven gaan, is een les die we leren als we een trektocht van een paar dagen ondernemen. Bij het inpakken hebben we eerst het overbodige teruggebracht tot het nuttige, vervolgens het nuttige tot het noodzakelijke. Het is waar dat we onderweg een gebrek aan comfort zullen ervaren, maar ‘het wonderlijke is dat je niet desondanks gelukkig bent, maar juist daardoor’. We ondervinden dezelfde vrijheid als Diogenes, die opgetogen zijn nap weggooide toen hij een kind bij een bron uit het kommetje van zijn handen zag drinken. Wie gewend is aan het strikt noodzakelijke, is altijd rijk.
Even tussendoor… Meer lezen over filosofie? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Gros weet heus wel dat je dolblij bent wanneer je je na dagen van afzien thuis op je springveren kunt uitstrekken, en dat je maandag op kantoor weer gewoon kopje-onder in het werk zult gaan. Toch is het heilzaam af en toe de vrijheid te zoeken van wandelen op water en brood onder de blauwe hemel. ‘Ik zit niet meer gevangen in het web van constante uitwisselingen, ben niet langer meer een kleine knoop in het netwerk dat informatie, beelden en producten verspreidt; ik realiseer me dat al die dingen alleen maar realiteit en belang bezitten als ik ze die verleen. Mijn wereld stort niet in als ik niet online ben – sterker nog: al die verbindingen lijken me opeens een zware, verstikkende, te strak aangetrokken strop.’
Terug op kantoor word je door een collega begroet met: ‘De frisse lucht heeft je goedgedaan.’
Wandelen. Een filosofische gids
Frédéric Gros
De Bezige Bij
288 blz.
€ 23,99