Home Psyche De psychiater is de mens vergeten
Psyche

De psychiater is de mens vergeten

Door Wouter Kusters op 29 oktober 2006

09-2006 Filosofie magazine Lees het magazine

De patiënt wordt bij de psychiater tot drager van een psychiatrische stoornis. Ten onrechte, vindt psychiater en filosoof Antoine Mooij: de mens is meer dan een dier dat onderhevig is aan natuurwetten.
Wie de dokter of psychiater bezoekt, heeft een klacht. De taak van de dokter is om de klacht te vertalen in een meetbaar symptoom. Dat wordt vervolgens onderdeel van een diagnose en sluit aan bij een algemene ziektetheorie die voorspellingen doet over de ziekte van de patiënt. Voor de persoon zelf is in de medische wetenschap en de reguliere (bio)psychiatrie nauwelijks plaats. De psychiater en filosoof Antoine Mooij schrijft in de grondig herziene druk van zijn boek De psychische realiteit uit 1988: ‘De klager wordt getransformeerd tot drager, of tot substraat van een ziekte. De psychische realiteit van de klager wordt buitengesloten.’
Ten onrechte, vindt Mooij, die al jarenlang pleit voor behoud en (op)waardering van de subjectieve dimensie in de psychiatrie. De mens is niet alleen een dier dat onderhevig is aan natuurwetten, maar ook een wezen dat zelf zin en betekenis verleent aan zijn bestaan en aan de wereld. Dat zijn geen modieuze denkbeelden in onze tijd van genen, neurotransmitters en hersenstoornissen. Het klinkt zelfs als softe jaren-zeventigpraat. Maar dat is het niet, laat Mooij zien. Deze ‘andere’ psychiatrische benadering heeft een rijke, filosofisch doordachte traditie, en beschikt over een subtiele methode om inzicht te krijgen in de leef-, denk- en gevoelswerelden van gestoorden en niet-gestoorden.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Mooij schetst hoe in het filosofisch klimaat van fenomenologie en hermeneutiek in de eerste helft van de twintigste eeuw – denk aan Bergson, Husserl en Heidegger – twee van dergelijke bewegingen floreerden. Allereerst was er de psychoanalyse, die zich met name richt op ‘lichtere’ stoornissen, zoals fobieën. Wie met een angst voor spinnen bij de psychoanalyticus komt, kan verwachten dat de gesprekken niet enkel over spinnen gaan, maar ook over de openlijke en verborgen betekenis die spinnen hebben in het leven van de persoon. Minder bekend dan de psychoanalyse is de antropologisch-psychiatrische traditie, die de leef- en denkwereld onderzoekt van mensen met ernstiger stoornissen, zoals schizofrenie en paranoia.
Bij deze benaderingen gaat het niet om het zoeken naar algemene causale en bewijsbare verklaringen, maar om individuele betekenisvolle duidingen. De geesteswetenschappelijke psychiatrie bekijkt de mens als een wezen dat in zijn levensloop een eigen wereld vormt, en een eigen kijk op zichzelf en anderen heeft. Om die wereld te leren kennen, moet de psychiater hem begrijpen, dat wil zeggen, interpreteren.

Angst

Dit interpretatieproces bestaat uit drie momenten of drie lagen, zegt Mooij. Allereerst ‘vertaalt’ de psychiater iemands woorden en daden in een voor anderen begrijpelijk verhaal. Iemand vertelt bijvoorbeeld last te hebben van angst. De psychiater probeert te vatten hoe intens de angst is, in wat voor situaties de persoon angstig is, en in hoeverre de angsten begrijpelijk of buitenissig zijn. Dit is het domein van de ‘subjectieve intentionaliteit’: waarop is iemand gericht als hij bang is? Wat voor gedachtes, gevoelens en voorstellingen spelen een rol?

Een tweede interpretatielaag is de wereld zoals bijvoorbeeld een angstig iemand die ervaart. Deze ervaren wereld steunt op de materiële of lichamelijke realiteit, en is daar een subjectieve omvorming en toe-eigening van. Van een en dezelfde materiële wereld zijn vele psychische realiteiten te maken. Dit is vergelijkbaar met de vele soorten kaarten van de aarde. Hoe onze planeet eruitziet hangt af van of de cartograaf bergketens, het wegennet, of bevolkingsdichtheid inkleurt. Zo is de ene persoon bang voor lege pleinen en de ander bevreesd voor dominante mannen, en een derde raakt in paniek in mensenmassa’s.

Mooij zet met behulp van de grondtrekken van de menselijke ervaring van ruimte en tijd de variatie aan psychische realiteiten uiteen. Bijvoorbeeld die van de schizofrene wereld: de schizofreen neemt geen centrale positie in de ruimte in en organiseert zijn waarnemingen en betekenisgeving niet vanuit een centraal ‘zelf’. Enerzijds kan hij zich distantiëren van zijn eigen waarnemingen en gedachtes, en deze beschouwen als gestuurd of ‘geïmplanteerd’ door een ander. Anderzijds kan hij processen in de wereld zien als onderdeel van wat hij denkt, waardoor ideeën van telepathie, telekinese en almacht kunnen optreden. Wat de tijd betreft is de schizofreen, in tegenstelling tot de paranoïcus en melancholicus, onthecht van het verleden. Zijn heden wordt niet gedragen door duurzame vanzelfsprekende gewoontes uit het verleden, waardoor hij geen richting kan bepalen voor de toekomst. Bij dergelijke zware stoornissen is de subjectiviteit zelf aangetast.

De derde stap in Mooijs interpretatieve methode is om te zoeken naar hoe de verschillende typen persoonlijke werelden opgebouwd zijn. Hier belandt hij bij vragen als hoe een subject, een ‘ik’ of een ‘zelf’ zich vormt, en gevormd wordt. In de ontwikkeling moet een mens binnen- en buitenwereld leren onderscheiden, en zich leren verhouden tot andere personen, tot de tijd en de eindigheid. Hierbij wordt een leven te midden van anderen gewonnen, maar ook gaat er iets verloren: de onmiddellijke eenheid van binnen- en buitenwereld. De intrede in de symbolische intersubjectieve wereld laat een tekort ontstaan, waarvan de loochening een rol kan spelen in gestoorde werelden.

Met zijn uitgebreide typologie in termen van tijd, ruimte, verhouding met anderen, de wereld en de oneindigheid, die op verschillende manieren combineren en in verschillende mate uit balans kunnen zijn, laat Mooij zien hoe je een ingang kunt krijgen in ‘gestoorde realiteiten’. Hierbij doet hij recht aan de individuele wereld, en tegelijk weet hij die te koppelen aan algemene grondtrekken van het bestaan. Natuurlijk, om mensen uit een psychose of een depressie te krijgen is de medische benadering met haar pillendoos efficiënter – dat betwist Mooij ook helemaal niet. Maar, zo laat hij overtuigend zien, een psychiatrie die zich enkel naar de medische wetenschap modelleert, doet uiteindelijk niet alleen de patiënt tekort, maar ook zichzelf.

Wouter Kusters