De godsdienstige conflicten die ooit het Europese continent verscheurden, werden overwonnen door de moderne democratische rechtsstaat. De rechtsstaat slaagde daarin door zich te profileren als een alles beherende, maar zelf neutrale macht. Zo kon de staat de impact van de religies in de samenleving beperken tot wat hij zelf nog toelaatbaar achtte. Kerk en staat werden gescheiden en de godsdienst werd teruggedrongen tot de privé-sfeer.
Deze pacificatie van de godsdiensttwisten in de zeventiende en achttiende eeuw bleek voor de Europese civil society een groot goed. Alleen is de staat inmiddels vergeten onder welke voorwaarden dat destijds gebeurde. Ook is hij vergeten wat nodig is om deze constructie overeind te houden.
Zo veronderstelt de scheiding tussen kerk en staat bijvoorbeeld dat er inderdaad ook kérken zijn, goed georganiseerde religieuze gemeenschappen die voor de staat een gesprekspartner vormen. Want kerken zijn voor de staat aanspreekpunten om de publieke ruimte te kunnen organiseren. In de samenleving doen zich immers doorlopend problemen voor, waarover ook de religie een mening heeft.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Op hun beurt willen de godsdiensten zich ook aan de staat laten horen. Religie mag dan wel als privé-overtuiging worden opgevat, dat neemt niet weg dat ze zich wel degelijk publiek manifesteert. Gelovigen die in openbare ruimtes verschijnen zoals winkelcentra, ziekenhuizen en scholen, willen hun religieuze identiteit waarschijnlijk niet alleen uitdrukken in herkenbare symbolen zoals hoofddoekjes, keppeltjes of kruisjes; ongetwijfeld willen ze in de publieke ruimte ook de daarbij horende normen en morele overtuigingen laten gelden. Hoewel gescheiden, zijn staat en religie op elkaar betrokken.
Doordat religie steeds meer is teruggedrongen naar het privé-domein, kan de staat echter niet meer met religieuze gemeenschappen over maatschappelijke kwesties overleggen. De staat is zijn collectieve gesprekspartners kwijtgeraakt. Hij is nu gedwongen om een lastige een-op-een relatie aan te gaan met talloze individuele burgers van wie de religieuze identiteiten al lang niet meer eenduidig zijn. Die burgers stellen hun identiteit steeds meer samen uit allerlei onderdelen van allerlei tradities.
De opgedrongen religieuze privatisering lijkt zó goed gelukt, dat de burger zelf ook niet beter weet dan dat in zijn verhouding tot de staat de ‘een-op-een relatie’ de algemene spelregel is.
In grote lijnen heeft de moderne democratie twee modellen uitgewerkt omtrent de verhouding van de staat tot de religie. In beide modellen profileert de staat zijn neutraliteit. Het eerste model vinden we terug in Frankrijk. De Franse staat verbant alle religies zoveel mogelijk uit de publieke ruimte. Tegelijkertijd hanteert hij een neutrale staatsideologie als de officiële juridische en ethische doctrine. Elke staatsburger dient zich in die eenduidige republikeinse doctrine van dit ‘laïciteitsmodel’ te voegen. Die doctrine komt tot stand door elke religieuze en culturele verscheidenheid uit de publieke sfeer te verbannen. Daarom zijn religieuze symbolen taboe binnen de republikeinse school, waar deze doctrine aan alle toekomstige staatsburgers wordt overgedragen. Dat geldt niet alleen voor de hoofddoek van Franse moslima’s maar ook voor het kruisbeeld van Franse katholieken.
Het tweede model is uitdrukkelijk in de Verenigde Staten uitgewerkt. Dit model immuniseert de impact van de religie door álle religies toe te staan om zich in de civil society te profileren. Binnen die publieke ruimte kunnen ze elkaar ontkrachten en ongevaarlijk maken. Op die manier kan geen enkele specifieke religie de staat monopoliseren. De melting pot van de multiculturele samenleving komt zo tot haar recht evenals de individuele burger als vrije consument.
Saamhorigheid
Het Franse en Amerikaanse model functioneren al sinds de negentiende eeuw, maar de tijden zijn veranderd. Vandaag zijn beide strategieën een feitelijke miskenning van de multiculturele context waarin ze opereren. Daarom leveren ze steeds meer problemen op.
Zo negeert het Franse model de sterke en groeiende behoefte van de burgers aan een concrete culturele en religieuze saamhorigheid. Mensen zijn constant op zoek naar hun eigen identiteit, en die zoeken ze ook in concrete godsdiensten. Bovendien, en anders dan de Franse staatsdoctrine leert, wordt iemand geen geïntegreerd en maatschappelijk goed functionerend staatsburger door zich uit alle bindingen los te weken en zich zo aan een door de staat opgelegd ideologisch monopolie te conformeren.
Die neutraliteit is bovendien slechts schijn. De klassieke, westers religieus overtuigde burgers weten wel beter. Zij zijn de gewelddadige inrichting van de Republiek ten tijde van de Franse Revolutie nog niet vergeten. De dragers van de zogenaamde neutrale republikeinse waarden reageerden rond 1800 uitgesproken gewelddadig op het kerkelijke christendom. Velen zien het republicanisme vandaag nog steeds als een vijandig alternatief voor de religie.
Men kan de abortuswetgeving, euthanasie of het homohuwelijk weliswaar neutraal noemen, voor zowel traditionele christenen als voor veel allochtonen zijn ze niets anders dan een moderne westerse codex van waarden. Ook in de multiculturele samenleving werken de kwalijke gevolgen van de Europese koloniale suprematie nog steeds door. Te veel Europese waarden roepen het verwijt op dat ze andere culturen vernederen en miskennen. Sociale en culturele integratie vereist ook dat mensen hun culturele en religieuze overtuigingen mogen uitdragen – tenminste, voor zover die respect verdienen en mits men ook bereid is de culturele eigenheden van anderen te erkennen.
Niet alleen het Franse model faalt in zijn poging om het neutraliteitsbeleid voor iedereen acceptabel te maken. Het Amerikaanse model lukt dat evenmin. De Europese staten, zijn net zo min als de Verenigde Staten van Amerika uit het niets ontstaan. De weliswaar door de Verlichting geïnspireerde Founding Fathers leefden en dachten binnen de civil society van hun dagen. En die had een expliciet puriteinse, fundamentalistische en religieus bevindelijke inslag. Nu wilden ze deze inslag overigens niet natiebreed tot een officiële religieuze civil religion verheffen. Maar wat als gemene deler en funderend element uit het Amerikaanse patriottisme voortkwam, was wel fundamenteel door die tradities getekend.
Het Amerikaanse liberalisme realiseert zich dat onvoldoende: het algemeen erkende recht op onverschilligheid van de staat jegens álle religies, komt wel degelijk voort uit één welbepaalde religieuze traditie. Dat is het joods-christelijke monotheïsme, een traditie die God welbewust op afstand plaatst van de wereld en tegelijk de wereld in zijn eigen waarde kan erkennen. De universele tolerantie tegenover alle vormen van religie kan immers slechts mogelijk zijn, wanneer de eigen religie onverschillig staat tegenover het wereldse, inclusief alle andere vormen van religie – tegenover datgene wat het monotheïsme zelf niet heilig acht.
Daarom wist God’s own country zich ook zo gemakkelijk te verenigen met nationalisme, kolonialisme, culturele dominantie, wereldwijde evangelisatie, economisch liberalisme en wetenschappelijke neutraliteit. Dit was en is alleen mogelijk vanuit het monotheïsme en zijn morele wet, die het enig ware heilige beweert te belijden en daarmee al het overige aan de wereldse autonomie kan overlaten. Amerikanen nemen Jezus’ uitspraak ‘geef aan God wat God toekomt, en aan de keizer wat de keizer toekomt’ bijzonder serieus.
Onvermijdelijk komt de neutrale staat in een double bind terecht. Hij kan van geen enkele religie vragen de scheiding tussen kerk en staat te ondersteunen. En al evenmin kan hij zich beroepen op zijn eigen specifieke historisch-religieuze erfenis, want dan is de staat klaarblijkelijk toch niet zo neutraal als hij zich voordoet…
Tegelijkertijd wil de neutrale staat zich ook niet onverschillig opstellen tegenover wat hij zelf ervaart als inhumane vormen van religie of tegenover godsdienstige ideeën die het ware liberalisme en de wetenschappelijke onafhankelijkheid niet erkennen. Dat bewijzen de conflicten omtrent het propageren van racisme op religieuze gronden of het onderwijzen van intelligent design als alternatief voor de evolutieleer.
De reactie wordt allengs zichtbaar. Religies die een dergelijke scheiding tussen religieuze overtuigingen niet erkennen, accepteren ook steeds minder de vermeende neutraliteit van de staat. Nu al belagen streng religieuze groepen binnen de Amerikaanse Republikeinse partij de scheidsmuur tussen religie en staat. Dat is onder meer zichtbaar in de pogingen om uitgesproken christelijk-conservatieve rechters benoemd te krijgen in het Supreme Court.
Van de weeromstuit gaat de vrije burger die de scheiding wél erkent en zich op de vrijheid van godsdienst beroept, zich meer en meer terugtrekken in zijn eigen gemeenschap. Het communitarianism zoals beschreven en verdedigd door de socioloog Amitai Etzioni is een poging om de gemeenschappen aan te moedigen het heft weer in eigen hand te nemen. Met als gevolg dat de civil society dreigt te verbrokkelen in tegen elkaar opgezette clans. Volgens filosoof Hilary Putnam tendeert de Amerikaanse samenleving zelfs naar een radicale desintegratie. Amerikanen moeten het steeds vaker op eigen houtje doen. Bowling alone, noemt Putnam het verschijnsel waarbij iedereen het voor zichzelf uitzoekt.
Vooralsnog lijken het Amerikaanse verschijnselen. Maar door de teloorgaande impact van de religies op de statelijke vormgeving van de samenleving, is Europa niet minder kwetsbaar voor een dergelijke cultus van ieders eigen gelijk.
Immuun
Wie meent de religie onschadelijk te maken door haar terug te dwingen tot de privésfeer, heeft dus een dubbel probleem. Enerzijds roept deze strategie bij veel religieuze tradities weerstand op. Zeker wanneer ze het statelijk neutralisme als een typisch westerse methode beschouwen om de samenleving immuun te maken voor de godsdienst. Nu de staat hen steeds minder uitnodigt tot een publiek debat met de seculiere, wetenschappelijke en juridische orde, voeren religies des te gemakkelijker, want onweersproken, een fundamentalistisch betoog voor hun eigen achterban.
Omdat de religieuze tradities niet meer worden uitgedaagd in het publieke debat, ontstaat ook de overtuiging dat buitenstaanders het recht niet hebben om religies uit te dagen. Vrijheid van godsdienst wordt vrijwaring van het afleggen van verantwoording. En déze vrijheid kan door iedereen worden benut om zijn meest verwerpelijke overtuigingen als fatsoenlijk, want inherent aan de religie, te presenteren. De onschendbare religieuze mening dient dan als camouflage, evenals het onschendbare seculiere recht van vrije meningsuiting.
Zo kan zich achter de schermen een nieuwe, alternatieve socialisering voltrekken. Burgers worden op religieuze gronden georganiseerd, zonder dat de staat daar nog enige grip op heeft. Nieuwe communicatiemiddelen als internet maken deze socialisering zelfs bijzonder gemakkelijk.
Onttrokken aan het oog van de publieke orde en beschermd door de rechtsstaat, worden geheel andere maatschappelijke cohesies gesmeed dan de publiekrechtelijke. Deze cohesies worden zowel benut door bonafide belangengroepen als malafide organisaties en religieuze leiders van bedenkelijk allooi. Achter de publieke orde om, zetten deze maatschappelijke netwerken op, die zonder enige statelijke controle elke individuele burger kunnen bereiken. Het is de vraag of de, in zijn privé-overtuiging maximaal gerespecteerde burger, niet weerloos staat tegenover de verfijnde consumptie- en manipulatietechnieken van deze ongekwalificeerde informatie.
De nieuwe opgave voor de staat bestaat er klaarblijkelijk in de culturele en religieuze verschillen in te passen in de moeizaam veroverde consensus over de rechten van burgers. Dat zal als een soort filter moeten werken die niet alles toelaat, maar ook niet alles verbiedt.
Westerse samenlevingen zijn fundamenteel getekend door de universeel erkende Verklaring van de Rechten van de Mens. Het heeft anderhalve eeuw geduurd om het schijnbare conflict tussen grondrechten van het individu en de sociale rechten van de gemeenschap min of meer te harmoniseren. Tegenwoordig is er een zekere consensus, dat de erkenning van ieders individuele vrijheid pas effectief is in een door de staat gegarandeerde sociale context. Die sociale rechten zijn er niet om passief af te wachten tot de staat over de brug komt, maar vormen de randvoorwaarden om ieders individuele verantwoordelijkheid te garanderen. Zowel de Amerikaanse regelloosheid van het wilde kapitalisme en sociale ongelijkheid, als de Europese maaivelddoctrine van de betuttelende verzorgingsstaat hebben we achter ons gelaten.
Recentelijk vragen de burgers binnen dit schijnconflict tussen individuele en sociale rechten om een nieuwe generatie rechten, de zogenaamde ‘derde rechtengeneratie’.
Dat zijn rechten op afwijking, op eigenheid, op verschil. Ze doen zich veelal voor als een cultureel recht. En dan vooral als het recht van een subcultuur. Zo eisen homoseksuelen het recht op huwelijk en adoptie. Ook het recht op vrijwillig gekozen drugsverslaving of de experimentele beschadiging van het eigen lichaam wordt opgeëist. Sommigen eisen ook het recht op om er een eigen religieuze praktijk op na te houden en publiekelijk rituelen te praktiseren, die van bekende tradities afwijken of er tegengesteld aan zijn, zoals satanisme. Men eist, kortom, het recht op om overtuigingen en meningen te propageren, die door een meerderheid als blasfemisch, racistisch, onbeschoft en krankzinnig kunnen worden ervaren.
Door deze ontwikkeling ligt het risico op fundamentalisme vandaag eerder bij het totalitaire individu dan bij de totalitaire staat. Alleen met behoud van de essentie van het recht, de erkenning dat jouw rechten die van de ander veronderstellen, kunnen we particuliere, cultureel gediversifieerde, universele rechten erkennen. De invulling van vrijheid door de een, mag die van een ander niet onmogelijk maken. Meer kan het recht niet willen en ook niet garanderen.
Het zou echter een illusie zijn om die opgave zonder meer als een clash van culturen of een botsing van religies op te vatten. Veel burgers van de multiculturele samenleving hebben een patchworkidentiteit. Zij stellen zelf hun eigen cocktail samen, en gaan verschillende bondgenootschappen aan met diverse aspecten uit verscheidene tradities. De huidige rechtsstaat en de grote religieuze en culturele tradities hebben een nieuw programma nodig, een programma dat op creatieve wijze de kern van het rechtenvertoog én de kern van de religieuze boodschap van de eigen traditie verwoordt. Dat moet wel zodanig gebeuren, dat de staat, religies en culturele tradities in deze nieuwe complexe omstandigheden met elkaar in gesprek kunnen gaan. Want een religie die over de vrijheidsrechten geen dialoog wil aangaan, zal het net zomin uithouden als een staat die zich verschanst in het eigen gelijk van zijn pseudo-neutraliteit.
Platform
Voor het debat over de maatschappelijke rechtsordening van de multiculturele samenleving is een platform nodig. Zowel de staat als de religie laat de burgers in de steek wanneer zij geen instellingen hebben waar zo’n discussie publiekelijk kan worden gevoerd.
De staat kan de multiculturele samenleving niet overeind houden als hij daar niet expliciet de religieuze overtuigingen van grote maatschappelijke groepen bij betrekt. Sociale integratie komt niet tot stand door het afpellen en terugdringen van culturele en religieuze eigenaardigheden, maar door een dialoog over wat maatschappelijk acceptabel is.
Ook religies mogen hun verantwoordelijkheid niet ontlopen door zich aan dit publieke debat te onttrekken. Wanneer zij dat doen, dan dreigen zij hun achterban over te leveren aan de ongecontroleerde manipulatie door uitbuiters van het maatschappelijke en culturele ressentiment.
Het onderwijs is daarom van onmisbare waarde in de multiculturele samenleving van de toekomst. Dat moet een plaats zijn waar tolerantie geoefend wordt, onder algemeen erkend gezag en met respect voor de waardigheid van elk mens, ongeacht zijn overtuiging. Dat veronderstelt loyaliteit ten aanzien van de wet die voor iedereen geldt, en aan de verscheidenheid van manieren waarop mensen die wet eerbiedigen. De school is ook de instelling die op verantwoorde wijze over de verschillende tradities onderricht kan geven.
Hopelijk blijkt de school bestand tegen de stormen van het kortetermijndenken van de media en de manipulatie van de heersende macht. Goed onderwijs is het machtigste en wellicht ook enige wapen tegen intolerantie, tegen de door kolonialisme besmette autochtone eigendunk en tegen het onkritische religieuze fundamentalisme.
Zowel de staat als de religieuze tradities zijn erbij gebaat wanneer ze met elkaar in gesprek kunnen. De staat heeft meer dan ooit behoefte aan contactpunten met de anoniem geworden en maatschappelijk nauwelijks nog identificeerbare burger. Met het tanende gezag van kerkelijke gezagsinstanties, is een intellectueel verantwoorde en normatieve inbedding van de religie meer nodig dan ooit.
Maar ook de gezaghebbende kerkleiders vinden baat bij een wetenschappelijk gefundeerde en maatschappelijk onderbouwde profilering van hun traditie in de civil society. Alleen dán functioneren kerken als volwaardige gesprekspartners voor de staat.
Enkel politici met een heimelijke pseudoreligieuze eigen agenda en pseudoreligieuze leiders die religie op oneigenlijke wijze voor obscure politieke doelen inzetten, schuwen die confrontatie. Een religie die met recht en redelijkheid niet overweg kan, is op den duur net zo goed tot ondergang gedoemd, als een politiek die de religie niet in haar recht weet te laten.
Dit artikel is een verkorte versie van het gelijknamige artikel verschenen in Wat bezielt de mens? Vier bespiegelingen over religie en samenleving en cultuur, uitgegeven ter gelegenheid van de bacheloropleiding Religie in Samenleving en Cultuur van de Universiteit van Tilburg. Donald Loose is ethicus en politiek filosoof.