‘Wie echt filosofeert’, zegt Costica Bradatan, ‘denkt niet alleen, maar handelt ook.’ Een gesprek over sterven voor ideeën en het goede leven.
‘De mens is een schepsel van onbepaalde aard’, citeert Costica Bradatan, ‘een wezen zonder vaste woonplaats, werk in uitvoering, een ruwe schets.’ Het zijn de woorden van Renaissance-denker Giovanni Pico della Mirandola (1463-1494), die voor Bradatan dienen als een motto voor zijn leven en zijn filosofie. ‘Een gepastere definitie van de menselijke conditie in de moderne tijd is nauwelijks te vinden’, zegt Bradatan, als filosoof verbonden aan de universiteit van Texas.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Bradatan, van oorsprong Roemeens, is in Nederland vanwege de vertaling van zijn boek Sterven voor een idee. Filosoferen met gevaar voor eigen leven. In dit werk behandelt hij niet alleen inzichten van denkers over de dood, maar ook het leven en denken van een aantal filosofen die hun opvattingen met de dood moesten bekopen – zoals Socrates, die de gifbeker te drinken kreeg omdat hij met zijn ideeën de Atheense jeugd zou vergiftigen, en Giordano Bruno, die in 1600 op de brandstapel eindigde vanwege zijn filosofie die inging tegen de leer van de kerk.
Spinoza
Al zal Bradatan kort in Amsterdam verblijven – ’s avonds moet hij een lezing geven over zijn boek, de volgende dag vliegt hij weer terug naar de Verenigde Staten –, toch wil hij de paar uur die hij na het interview nog heeft graag benutten om de voormalige Joodse buurt rond de Portugese synagoge te bekijken. Het is daar waar Spinoza opgroeide en zijn eerste werken schreef. En ook al komt Spinoza in Bradatans boek niet voor, hij is een filosoof die, zoals Bradatan dat noemt, de consequenties van zijn denken – verbanning uit de Sefardisch-Joodse gemeenschap – op zich nam. Bradatan: ‘Filosofie bedrijven is niet zonder gevolgen. Het kan niet bij ideeën blijven, je moet je ook gedragen volgens deze ideeën.’
Zelfverwerkelijking
Filosofie is in de allereerste plaats iets wat je inpraktijk brengt, zegt Bradatan. Filosofie deel je niet alleen in boeken of artikelen mee, maar draag je vooral bij je, belichaam je. ‘Denken, schrijven, praten zijn slechts het begin en niet het doel van filosofie. De laatste eeuw is in de filosofie de technische benadering – taalfilosofie, logica – dominanter geworden. Daar is ook helemaal niets mis mee, maar je moet het grotere verband blijven zien. En dan is het uiteindelijke doel: zelfverwerkelijking. Oprechte filosofie gaat niet over boeken schrijven. Schrijven is repeteren, filosofie is uitvoering.’
Filosofie is voor u dus primair levenskunst?
‘Filosofie is altijd gegaan over hoe we moeten leven, wat een goed leven is. Zoals de Franse filosoof en kenner van de Griekse Oudheid Pierre Hadot dat verwoordt: filosofie als een concrete houding en een doelbewuste levensstijl, waarbij het geheel van het bestaan betrokken is, een voortdurend proces om je vollediger en beter te maken, je te transformeren en je te verheffen uit een onbewust geleid leven, geplaagd door zorgen. Filosoferen leidt tot een beslissende herschepping, een bekering die je hele leven op zijn kop zet. Volgens Hadot had filosofie in de Griekse Oudheid precies die functie, vanaf de vroege Middeleeuwen is deze overgenomen door de katholieke kloosterordes. Sinds de secularisering is het weer aan de filosofie, en aan filosofen, om deze taak op zich te nemen.’
Filosofie wordt zo een gids?
‘Mensen hebben behoefte aan een gids, die een richting aangeeft, een of andere vorm van fundering geeft. Dat wij, mensen, onbepaald zijn, hangt daar direct mee samen. God moet wel een rommelige manier van werken hebben, stelde Giovanni Pico della Mirandola. Maar Gods slordigheid is ook Gods zegen. We kunnen ons vanwege onze onbepaaldheid zelf vormgeven, onszelf modelleren. Daarin schuilt onze vrijheid.’
Die levenskunst, benadrukt Bradatan, is een serieuze zaak, geen entertainment naast een concrete, economische realiteit. ‘Natuurlijk’, zegt hij, ‘moet je werken voor je bestaan, maar die economische werkelijkheid kan ook weer object zijn van een filosofische bespiegeling. Hoeveel werk is nodig, moet je elke dag werken – dat soort vragen.’
Buitenstaander
Filosoferen begint, volgens Bradatan, allereerst met zelfonderzoek en met een houding, met een distant look. ‘De natuurlijke staat van de filosoof is vervreemding. Hij is de idioot, wat letterlijk “ambteloze burger” betekent. Socrates zag men als atopos, als ongewoon, zonderling, niet op zijn plaats – als een outsider, ook al was hij een insider en was hij zijn leven lang niet buiten Athene geweest.’
De ervaring van de filosoof, van filosoferen, lijkt op die van iemand die zijn vaderland achterlaat voor een nieuw land. Of van iemand die in een andere taal schrijft – zoals Samuel Beckett dat opzettelijk deed. Om zich vrijer te kunnen uitdrukken, besloot de Ier Beckett niet in het Engels, maar in het Frans te schrijven. Die ervaringen zijn vergelijkbaar met die van Bradatan, als filosoof die zijn vaderland Roemenië verlaten heeft en niet in zijn moedertaal, maar in het Engels schrijft. ‘Al deze gebeurtenissen brengen je uit je evenwicht, ze dwingen je jezelf opnieuw op te bouwen. Dat kan zwaar zijn, maar het kunnen ook mogelijkheden tot zelfverwerkelijking zijn.’
Waar vervreemding een begin van filosofie kan vormen, is een volgende stap nodig om echt te filosoferen, en op zoek te gaan naar een ander en beter leven. ‘De ultieme uitdaging tot zelfverwerkelijking’, zegt Bradatan, ‘vindt plaats in de confrontatie met de dood.’
Oorlog
De dood hebben we nodig om beter te leven. Bradatan geeft een aantal redenen. Betekenisvol kan een leven alleen maar zijn als het eindig is; sterfelijkheid is een voorwaarde om van je leven een compositie te maken. De dood heeft ook het vermogen het leven te intensiveren. Bradatan: ‘De dood blaast nieuw leven in.’ Bij nabestaanden, bijvoorbeeld, kan de dood nieuwe waardering voor het leven opwekken, maar ook na een oorlog of een natuurramp wordt de levenshonger groot. We beseffen vaak pas hoe kostbaar het leven is als we het dreigen of dreigden te verliezen.
Bradatan behandelt in zijn boek uitgebreid de opvattingen van drie filosofen over de dood: Montaigne, Heidegger en Landsberg. ‘Een enigszins willekeurige keuze’, geeft hij toe. ‘Maar toch niet helemaal. Montaigne is een van de eerste denkers van de vroege moderniteit. Hij breekt met de religieuze traditie, die van de kloosters.’ Montaigne, die met schrijven begon om zijn verdriet over de dood van zijn geliefde vriend en filosoof Etienne de la Boétie te boven te komen, geeft ‘een van de diepzinnigste overpeinzingen over de dood uit de hele geschiedenis van de moderne filosofie’, meent hij. Onverwachtheid is het wreedste element van de dood; wees er daarom op voorbereid, concludeert Montaigne. Voor Heidegger is de dood geen gebeurtenis die op een bepaald moment in de toekomst zal plaatsvinden, maar al hier, omdat ze een onlosmakelijk deel van het leven is. De dood is iets wat we in ons binnenste meedragen. Daarom is voor Heidegger mens-zijn ten dode zijn.
Paul Louis Landsberg – een Duitse Jood die in het katholicisme een levensfilosofie had gevonden – bestrijdt Heideggers visie. Een dergelijke filosofie biedt volgens hem geen troost. ‘Landsberg is tamelijk onbekend, ook onder filosofen, maar hij is een interessante filosoof, omdat hij in een tijd waarin de invloed van het christendom op de filosofie tanende was in een moderne, existentialistische taal over mystiek schrijft en het belang van geloof inbrengt’, licht Bradatan toe. Volgens Landsberg definieert niet sterfelijkheid ons, maar honger naar het absolute, naar zelftranscendentie. De primaire menselijke impuls is niet er niet meer zijn, maar er voor altijd te zijn.
Straight talkers
Kern van deze opvattingen over de dood is volgens Bradatan dat het leven kostbaar is. Ironisch genoeg is verheerlijken van het leven ook wat de filosofen doen die voor hun idee sterven, zoals Socrates en Giordano Bruno. ‘Begrijp me goed’, zegt Bradatan. ‘Sterven was niet hun doel. Daar waren ze niet op uit. Ze lieten zich in de eerste plaats leiden door het ideaal van zelfmodellering, de zorg voor zichzelf. Maar ze waren bereid de uiterste consequentie van hun denken te aanvaarden.’
Hun filosofie kan leiden tot de dood, meent Bradatan, omdat ze zo onverzoenlijk de waarheid najagen. ‘Filosofen zijn straight talkers: ze willen de waarheid spreken, zoals zij die zien. Daarmee kunnen ze sociaal gezien onprettig zijn, en het kan hen in conflict brengen met heersers. Het maakt filosofen problematisch, ze trekken de aandacht.’
Martelaar
Als hun filosofie tot de dood leidt, is dat volgens Bradatan een cruciale stap in de filosofie. De filosoof wordt een martelaar. Om het idee van de martelaar te duiden, put Bradatan uit het werk van Landsberg.
De dood van een naaste is een catastrofale gebeurtenis, een soort metafysische aardbeving, schrijft Landsberg. Maar uit die ‘puinhopen verrijst een hernieuwd gevoel van persoonschap’. Bradatan: ‘Juist door de afwezigheid van de overledene worden we ons bewust van zijn persoon en van zijn uniciteit.’
Als nu een filosoof sterft, iemand die geleefd heeft volgens zijn filosofie, kan juist de vroege en gewelddadige dood het begin zijn van een nieuwe filosofie. ‘Iemand die voor een zaak sterft, voor iets wat groter is dan hijzelf, beïnvloedt het leven van degenen die achterblijven. Hij geeft richting aan hun morele oordeel, vormt hun ideeën over wat ertoe doet, en hij werkt door in hun besef van wat in het leven van waarde is, wat het betekent om mens te zijn, om te leven. Uiteindelijk kan het onderdeel worden van een soort cultureel geheugen. De filosoof en zijn denken worden een mythe; rede en mythe zullen voortaan samengaan.’
Is er een verschil tussen de martelaar-filosoof en de jihadstrijder die omkomt bij een zelfmoordaanslag?
‘De filosofen die ik in mijn boek behandel zijn vervolgd en gedood om hun opvattingen. Ze kiezen niet voor de dood. Hun uiteindelijke doel is geen zelfvernietiging, maar zelfschepping. En dat is een constructief project, een besef wat in het leven van waarde is, wat het betekent om mens te zijn, om te leven.’
Die waardering voor het leven is volgens Bradatan wat deze filosoof-martelaren onderscheidt van hedendaagse martelaren die zelfmoordaanslagen plegen. ‘Een van de redenen om stil te staan bij het thema martelaarschap’, verklaarde hij al bij aanvang van het interview, is ‘om de discussie over martelaren te verhelderen’ in deze tijd waarin we te maken hebben met deze afgrijselijke tragedies, waarin ‘martelaren’ uit naam van Allah of Mohammed zelfmoordaanslagen plegen.
‘Martelaren sterven voor hun geloof, maar in verschillende godsdiensten houdt dat iets anders in. In het christendom kan het de vorm aannemen van zelfopoffering in navolging van Christus – een geweldloos martelaarschap. In de islam bestaat er naast een geweldloze ook een actieve houding, een soort offensief martelaarschap. Deze vorm van martelaarschap speelt een belangrijke rol bij de rechtvaardiging van de hedendaagse zelfmoordaanslagen.
‘Hun doel is anderen te vernietigen. Vaak jonge mannen en ook jonge vrouwen worden ingezet om dat door middel van zelfmoordacties te doen. De leiders zelf zijn slim genoeg om zich niet op te blazen. Het is een powergame, een afgrijselijk wapen om dood en destructie te veroorzaken. Maar het feit blijft dat ze gewoon moordenaars zijn.
‘Wat me frappeert is dat ze menen te weten wie moet sterven. Vanuit een theologisch oogpunt is dit de zonde van hoogmoed, een houding die tegengesteld is aan die van de filosoof. Zijn oefeningen stellen hem in staat buiten zichzelf te treden, niet samen te vallen met zijn gedachten. Hij verdedigt zijn positie wel, zelfs tot de dood erop volgt, maar een van zijn paradoxen is zijn ironie: de ware filosoof gelooft met overtuiging in zijn ideeën, maar hij is aan het eind van de dag in staat er om te lachen.’