Home Montaigne als crisismanager

Montaigne als crisismanager

Door Pieter Hoexum op 25 oktober 2011

Cover van 09-2011
09-2011 Filosofie magazine Lees het magazine

Economische crisis, midlifecrisis – Montaigne trekt ons erdoorheen, getuige vier recente werken over hem. Misschien juist doordat de filosoof op de vraag ‘Is dit nu alles?’ kortweg antwoordt: ‘Jazeker!’

Dante beschrijft in de opening van de Goddelijke Komedie zijn, zoals dat tegenwoordig heet, midlifecrisis:

Op ’t midden van ons levenspad gekomen,
Kwam ik bij zinnen in een donker woud,
Want ik had niet de rechte weg genomen.

In dat donkere woud wordt Dante vervolgens geconfronteerd met angstaanjagende visioenen. Hij valt in zwijm, waarna een manspersoon aan hem verschijnt. Het is de geest van Vergilius, de klassieke dichter uit de Romeinse Oudheid, Dantes grote voorbeeld. Onder diens deskundige leiding maakt Dante vervolgens een rondreis door de Hel – als niet-christen kan Vergilius Dante natuurlijk niet in de hemel vergezellen; daar neemt Dantes vroeg overleden jeugdliefde Beatrice het stokje over.
Deze ‘ontmoeting’ met Vergilius moet hebben plaatsgevonden op Goede Vrijdag van het jaar 1300, kort voor Dantes 35ste verjaardag. Bijna 300 jaar later belandt in Frankrijk de 37-jarige, geletterde edelman Michel de Montaigne in een midlifecrisis. Ook hij zoekt steun bij de klassieken, zowel de dichters als de denkers. Hij stelt zijn ervaringen te boek in zogenoemde essays – ‘probeersels’ of ‘oefeningen’ –, die hij in 1580 publiceert. Hij wordt daarmee van lokale bestuurder-in-ruste een nationale en later zelfs internationale beroemdheid. Zijn essays worden net zo klassiek als de geschriften van zijn grote voorbeeld Plutarchus.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Montaigne wordt meestal gerekend tot de Renaissance, de wedergeboorte van de klassieke geest. Maar al essayerend doet hij een bijzondere ontdekking, een ontdekking die hem eerder modern dan klassiek (en eigenlijk tijdloos) maakt: hij ontdekt dat hij de klassieke gidsen bij zijn omzwervingen door het donkere woud niet nodig heeft en dat ze het hem zelfs vaak juist moeilijk maken. Hij filosofeert onder het motto ‘Plato is mijn vriend, maar liever is mij nog de waarheid’. Al doende blijkt hij prima zelf de weg te kunnen vinden en als hij verdwaalt, is dat ook niet zo erg. Montaigne ontdekt de charme van de kromme wegen.
 

Hoe te leven

De afgelopen tijd zijn maar liefst vijf Montaigne-boeken verschenen, die allemaal op hun manier de moeite waard zijn. Voor liefhebbers van historische romans zijn er de recente roman De dochter van Montaigne van Jenny Diski en de eerste Nederlandse vertaling van de klassieke historische roman van Heinrich Mann, De jeugd van koning Henri Quatre.
Van de boeken óver Montaigne moet als eerste genoemd worden Sarah Bakewells Hoe te leven. Dat is de meest complete inleiding tot zijn leven en werk, en tot de ontvangst van zijn werk in latere eeuwen. Die compleetheid komt vooral voort uit een gebrek aan visie, maar dat compenseert Blakewell ruimschoots met aanstekelijk enthousiasme en pedagogisch vernuft. Het boek is opgebouwd als een (parodie op) een zelfhulpboek, zoals de ondertitel aangeeft: Een leven van Montaigne in één vraag en twintig pogingen tot een antwoord. Ieder hoofdstuk is zogenaamd een ‘tip’, maar belicht ondertussen een aspect van leven en werk van Montaigne.

Levenskunst lijkt op het eerste gezicht misschien een aantrekkelijk, overkoepelend thema om Montaignes essays aan op te hangen, maar gaandeweg het boek ga je steeds meer twijfelen of dat wel klopt. Als de laatste pagina omgeslagen is, moet je concluderen dat Bakewell een boek schreef over een boek over de vraag hoe te leven, met als conclusie dat als het om leven gaat, boekenwijsheid niet volstaat…

Bakewells ontleding van Montaigne en diens essays loopt uit op het onschadelijk maken van een bom. Montaigne wordt bij haar te aardig en te leuk. En dat terwijl hij voor filosofen een bepaald ongemakkelijke boodschap heeft. Een nette filosoof is op zoek naar waarheid en wijsheid, vanuit de socratische gedachte dat ware kennis automatisch zal leiden tot goed handelen. Precies die filosofische hoeksteen wrikt Montaigne los. Hij richt zich niet op de theorie, maar op de toepassing daarvan. En hij ontdekt dat kennis, zelfs zelfkennis, niet leidt tot deugdzaamheid of troost of al dat andere moois dat de filosofen ons beloven.

Montaignes essay over troost is veelzeggend getiteld ‘Over afleiding’. Hij vertelt daarin namelijk hoe hij heeft ervaren dat mensen met groot verdriet niet geholpen worden door filosofische argumenten of redeneringen – die zijn eerder zout in de wond –, maar wel door hen af te leiden, hen op andere gedachten te brengen en hun zodoende rust en kalmte te geven. Als Montaigne al een levenskunstenaar is, dan vooral doordat hij zo bekwaam is in het toepassen van dergelijke afleidingsmanoeuvres.

Saul Frampton schreef met Speel ik met mijn kat of speelt ze met mij? meer dan een inleiding op Montaigne; hij geeft wel degelijk een eigen visie. De ondertitel van zijn boek, Montaigne en de kunst van het leven, doet vermoeden dat ook dit boek over levenskunst gaat, maar het bevat geen levenslessen… Nou, misschien toch één, een heel waardevolle. Op de vraag ‘Is dit nu alles?’, luidt het montaigneske antwoord kortweg: ‘Jazeker!’ Het motto van Framptons boek spreekt wat dit betreft boekdelen: ‘Elk van ons is rijker dan hij denkt.’ Ook excentriekelingen die hun eigenzinnige levensstijl willen verantwoorden, zijn bij Montaigne aan het verkeerde adres. Hij is, zo maakt Frampton glashelder, bij uitstek de pleitbezorger van een herwaardering van het alledaagse, gewone en onopvallende.

Belangrijker nog is dat Frampton Montaigne naar voren schuift als pre- (of post)modern alternatief voor de modernistische Descartes, met zijn rigide en op het absolute gerichte manier van filosoferen. Descartes is beroemd en berucht geworden vanwege zijn scheiding van lichaam en geest. Daaruit verder redenerend, ontwikkelde hij een nogal onvriendelijke visie op dieren, die hij beschouwt als een soort machines. Dieren zouden geen innerlijk hebben. Zij ervaren bijvoorbeeld geen pijn; een hond blaft natuurlijk wel als je hem schopt, maar een ketel maakt ook lawaai als je ertegen schopt. Tegenover deze ‘hond van Descartes’ zet Frampton ‘de kat van Montaigne’. Hij haalt het beroemdste aforisme uit de essays aan, waarin Montaigne zich afvraagt, terwijl hij zijn kat aait: ‘Speel ik met mijn kat of speelt ze met mij?’
 

Vrijdenker

De auteur van het derde hier besproken boek over Montaigne heeft zijn achternaam niet mee: Richard Scholar. Zijn boek Montaigne and the Art of Free-Thinking is inderdaad, helaas, een geleerde studie over de Essays. Maar vreemd genoeg heeft juist Scholars academische, brave aanpak deze studie uitermate spannend gemaakt. Hij is zeer bedreven in het zogenoemde close reading: uiterst nauwkeurig bespreekt hij enkele fragmenten uit de essays, zin voor zin, woord voor woord. Vervolgens beziet hij de fragmenten in de context van de gehele essays en de tijd waarin Montaigne leefde en schreef. De conclusie die uit deze schoolmeesterachtige aanpak volgt, is dan verrassend: Montaigne blijkt een vrijdenker te zijn.

Vrijdenker betekent hier niet libertijn, een vrijgevochten denker met radicale materialistische en atheïstische ideeën. Dat was Montaigne waarschijnlijk niet; hij was daarvoor in elk geval te weinig geïnteresseerd in godsdienst. Montaigne bevrijdde zich met het schrijven van de essays, met zijn essayeren, van iedere leer en elk stelsel. De lezer ziet hem als het ware op eigen benen leren lopen, hoe wankel ook.

Zoals in iedere crisisperiode staan Montaigne en zijn essays de laatste tijd weer in de belangstelling. En terecht. Maar hij kan niet fungeren als leidsman. Hoogstens als voorbeeld. En hij zou daar zelf waarschijnlijk aan toegevoegd hebben: een voorbeeld van hoe het niet moet.