Het derde deel van de correspondentie is nu uit onder de titel The Letters of Samuel Beckett 1957-1965. Helaas hebben de nabestaanden besloten dat alleen brieven die over zijn werk gaan gepubliceerd mogen worden.
Veel van de brieven in dit deel gaan dan ook over toneelaanwijzingen, repetities, vertaalproblemen enzovoort. Problemen waren er genoeg, onder andere rond betweterige regisseurs: ‘Ik droom weleens dat alle Duitse regisseurs, met één uitzondering, samenkomen in één man met zijn rug tegen de muur en dat ik elke vijf minuten een kogel in zijn ballen schiet totdat hij van zijn neiging af is om schrijvers te verbeteren.’ Het onderhoudende van zijn klagen is dat het je nooit verveelt; integendeel, je knapt ervan op. ‘Vandaag vanaf de ochtend traag smeltende sneeuw en het licht nauwelijks sterker dan in het familiegraf.’ Over zijn eigen schrijven: ‘Heb nu 3 bladzijden stront vervaardigd. Tijd om door te spoelen.’ Beckett is een trouwe en toegewijde vriend. En als een belangrijke jeugdvriendin stervende is schrijft hij: ‘Arme Ethna ligt dood te gaan in het East Ham Memorial Hospital, kanker in haar mond, nog maar een paar weken te “gaan”. Fucking fucking earth.’
Dat we op een akelige planeet zitten is Becketts allesonderliggende gevoel. Zijn werk is één lange uitputtende poging om dit te verwoorden, waarbij hij wanhoopt over de woorden en niet goed weet tegen wie hij ze moet uitspreken. Een uitroep als ‘fucking fucking earth’ is doeltreffend in een brief, maar niet het type verzuchting waarvoor mensen een boek openen of een theater bezoeken. Wittgenstein beschrijft hoezeer je filosoferend verstrikt kunt raken als je het in woorden over woorden wilt hebben en zegt: ‘Zo kom je bij het filosoferen uiteindelijk tot een punt waarop je alleen maar een vormloos geluid zou willen uiten.’
Beckett eindigt langs een andere route in vergelijkbare hopeloosheid als hij wil vertellen hoe het is om mens te zijn. Na de prachtige uitbarsting in Molloy – Malone Dies – The Unnamable ondergaat zijn werk een proces van indroging, dat voorlopig eindigt in How It Is, waarin de uitingen zo gecomprimeerd worden dat hij nog net niet bij een vormloos geluid uitkomt. Maar ook in deze jaren blijft hij overeind als de meest onderhoudende klager die ik ken, en geloof me: ik ken nogal wat klagers. Zo schrijft hij over de naderende ceremonie rond zijn eredoctoraat in Dublin: ‘Als de dood voor de hele farce. Ik heb alleen maar een oud bruin pak. Als dat niet goed genoeg is, dan kunnen ze hun Eredoctoraat tussen hun aambeien schuiven.’