Rondhuis: ‘Filosoferen met kinderen gaat wel degelijk over fundamentele filosofische vragen uit verschillende disciplines, zoals de kentheorie en de wijsgerige antropologie. In een gesprek over de vraag ‘Blijft een boom hetzelfde als hij van kleur is veranderd en de blaadjes eraf zijn gevallen?’ kunnen kinderen prachtig het standpunt van Plato verwoorden. Zo zegt Theresa uit groep acht: ‘Je weet dat die boom in een jaar verandert van kleur. Maar iedere keer komt dat als het ware opnieuw terug.’ De boom kan er wel steeds anders uitzien, maar blijft altijd een boom, omdat wij nu eenmaal weten hoe een boom er uit hoort te zien. Dat is onveranderlijk, net zoals volgens Plato de boom op aarde deel zou hebben aan de onveranderlijke boom in de Ideeënwereld.
Enthousiast vertelt Rondhuis hoe de kinderen haar iedere keer weer verrassen: ‘We hadden het in de klas laatst over hoe dingen groter en kleiner kunnen worden. Een kind zei toen dat je iets groter kunt maken door het onder een vergrootglas te leggen en dan een machine uit te vinden die het beeld van het vergrootglas echt kan maken. Volwassenen laten dit soort gedachte-experimenten niet meer toe. Daarom komen ze nooit op dit soort ideeën. Kinderen kunnen nog op een heel andere manier over de werkelijkheid denken.’
‘Ik vind’
Naast haar werk op verschillende scholen doet Rondhuis een promotie-onderzoek naar het filosofisch denken van jongeren tussen de tien en twintig jaar aan de Universiteit van Utrecht. Op de dertiende verdieping van het grootste gebouw van de Uithof heeft ze een kamertje waar ze de honderden gesprekken met de kinderen letterlijk uitschrijft vanaf de videoband. Alle uitspraken categoriseert ze volgens haar eigen systeem. Drie peilers vormen de filosofische kwaliteit van uitspraken: gevoel voor ambiguïteit, vaagheid en onzekerheid (als kinderen zeggen: ‘ja, aan de ene kant dit, maar aan de andere kant dat’), het analytische denkvermogen (het kunnen vormen van goed lopende redeneringen) en als laatste het kunnen switchen naar verschillende levensdomeinen (je kunnen inleven in een andere situatie, bijvoorbeeld als je in een ander land zou leven, of heel oud zou zijn). In het onderzoek wordt de kwaliteit van de gesprekken van verschillende groepen kinderen vergeleken. Twee bijzondere groepen vormen de kinderen die zwaar gehandicapt zijn en de kinderen die in de gevangenis zitten. Haar hypothese was dat deze kinderen ’s avonds in bed meer lagen te piekeren en daardoor getraind zouden zijn in het filosoferen, maar dat blijkt niet het geval. Ze zijn niet beter, maar ook niet slechter in filosoferen dan hun leeftijdgenoten. Rondhuis: ‘Levenservaring maakt je niet altijd tot een goede filosoof. Het is dan ook onterecht om te beweren dat alleen oude mensen zich met filosofie kunnen bezighouden omdat die meer meegemaakt hebben.’
Ook kijkt Rondhuis in haar onderzoek naar scholieren uit verschillende onderwijstypen. Zo worden gymnasiasten vergeleken met leerlingen van een beroepsopleiding.
Rondhuis: ‘Het is niet zo dat kinderen van een hoger schooltype automatisch beter kunnen filosoferen. Je vindt juist ook hele goede filosoofjes onder kinderen die het advies krijgen een beroepsopleiding te volgen. Maar als ik dan gesprekken voer op zo’n beroepsopleiding, is die filosofische kwaliteit helemaal verdwenen. Er gebeurt iets geks. Daar spits ik mijn onderzoek op het ogenblik op toe. Ik denk dat het komt doordat het jezelf vragen stellen naar de werkelijkheid erg ontmoedigd wordt in het beroepsonderwijs: het is nu eenmaal niet handig filosofische vragen te stellen als je moet leren lassen. De rol van leeftijdgenoten is hierin doorslaggevend, als zij het afdoen met ‘doe niet zo vaag’, is het gauw gedaan met het filosoferen. Op het gymnasium wordt dat juist erg aangemoedigd en verdwijnt de filosofische kwaliteit dan ook niet. Toch is het ook niet zo dat alle gymnasiasten goed kunnen filosoferen. Sommigen zijn heel goed op school en scoren hoog op de analytische kwaliteit, maar niet op de andere twee kwaliteiten.’
Filosofie als eindexamenvak op het VWO of de HAVO heeft de laatste jaren een grote vlucht genomen, maar filosofie op de basisschool komt nog niet zo veel voor. Is filosoferen voor kinderen een luxeverschijnsel? Kinderen op de basisschool moeten toch gewoon leren lezen en schrijven en rekenen?
Rondhuis: ‘Ik vind het belangrijk dat kinderen leren hun oordeel op te schorten. Dat ze niet meteen klaar staan met uitspraken over wat goed is en wat slecht, of over wat hoog is en wat laag.’ Het filosoferen traint hun denkvermogen, maar daar heeft de filosofie volgens Rondhuis niet het alleenrecht op. ‘Ook van schaken leren kinderen goed nadenken, daar hoef je niet per se voor te filosoferen.’
Zekerheden
Maar meestal worden kinderen gerustgesteld door hun ouders als ze moeilijke vragen stellen. Bij het filosoferen worden ze helemaal niet gesust, maar eerder aangezet tot nog meer twijfelen. Krijg je daar geen angstige kinderen van? Rondhuis: ‘Inderdaad gaan kinderen meer twijfelen. Maar ik denk niet dat twijfelen erg is. Ik vind het een slechte zaak als ouders of andere autoriteiten onzekerheid te lijf gaan door zekerheden te verkopen, want er zijn helemaal geen zekerheden. Dat betekent niet dat je niet goed meer zou kunnen beslissen. Beslissingen zijn arbitrair, dat kun je niet vroeg genoeg leren. Kinderen kunnen de wetenschap dat er geen zekerheden zijn best aan.’
Jong en wijs – filosoferen met kinderen, door Thecla Rondhuis, uitg. Luitingh-Sijthoff, 9,95 euro.