Waarover gaat het in de Metafysica eigenlijk, in dat vermoedelijk late, hier en daar ademloos en tegen de naderende dood in geschreven werk van misschien de allergrootste filosoof ooit, Aristoteles (384-322 v.Chr.)?
Het oogt rapsodisch, als een bundeling van veertien in stijl en thema en intellectuele adem heel verschillende hoofdstukken. Toch is de Metafysica meestal als een behandeling van een bepaald thema opgevat, dat er eenheid en samenhang aan verschaft en het voor ons leesbaar maakt.
Er zijn globaal gesproken twee houdingen tegenover dat thema, die niet altijd, maar wel vaak corresponderen met het filosofisch perspectief dat een uitlegger van de Metafysica zelf inneemt en dat hij met behulp daarvan lijkt te willen verdedigen.
Ben Schomakers (1960) is filosoof en classicus. Hij vertaalde werk van oud-Griekse filosofen en schreef meerdere boeken, waaronder Het moment (2024) over Heraclitus, en Verlangen opnieuw (2023) over Aristoteles. Ook schreef hij een inleiding op de Metafysica van Aristoteles, De kern van het zijnde (2005). Van hem vertaalde hij eerder al Over de ziel (2013).
Er is veel voor te zeggen dat de Metafysica een filosofische ‘ontologie’ is. Dat lijkt het werk in ieder geval bij een vluchtige inspectie te zijn. Het belangrijkste deel van de Metafysica is gewijd aan een onderzoek van het ‘wat-iets-is’. Aristoteles verzet zich in de Metafysica tegen een radicaal relativisme dat de grenzen en de zelfstandigheid van de zijnden in twijfel trekt, en hij doet dat met het argument dat de dingen samenhang en eenheid hebben en in die zin ‘zijn’. Hij kent aan de zijnden ook wonderlijke toestanden toe, zoals dat ze ‘als mogelijkheid’ of ‘als werkelijkheid’ zijn. Aristoteles beschrijft in de Metafysica op een pregnante manier de zijnden. Dat is wat hij beloofd heeft.
In een beroemde, dikwijls ontlede tekst kondigt Aristoteles aan wat hij van plan is in de Metafysica te ondernemen, en dan heet het dat hij er de ‘zijnden als zijnden’ zal beschrijven, want dat is het waarnaar ook zijn voorgangers al op zoek waren, niet naar een bepaald zijnde, maar naar het zijnde zonder meer, ook als ze dat niet ten volle beseften.
Er is een bepaalde vorm van kennis die het zijnde als zijnde beschouwt en ook de eigenschappen die daaraan op zichzelf toekomen. Zij valt niet samen met een van de vormen van wat wel ‘bijzondere kennis’ genoemd wordt. Geen enkele andere kennis onderzoekt namelijk in het algemeen het zijnde als zijnde. Elke andere kennis snijdt een deel van het zijnde af en beschouwt vervolgens het daaraan bijkomstige. Dat is bijvoorbeeld wat wiskunde doet. In de situatie waarin we de beginselen en de uiteindelijke oorzaken zoeken, zijn dit kennelijk de beginselen en oorzaken van een bepaalde ‘natuur’ op zichzelf. Als het nu ook zo is dat de filosofen die op zoek zijn naar de elementen van de zijnden altijd juist deze beginselen gezocht hebben, moet het om de elementen van het zijnde gaan, niet in bijkomstige zin, maar als zijnde. Daarom moeten ook wij de eerste oorzaken van het zijnde als zijnde vinden. (IV.1 1003a20-32)
Aristoteles is dus op zoek naar het ‘zijnde als zijnde’. Ook als we nog niet precies weten wat dat kan zijn, lijkt die thematische afbakening een garantie dat wat volgt in de Metafysica een ‘ontologie’ is, een beschrijving van het zijnde die oog heeft voor wat eigen aan de zijnden zelf is.
Dat is het ene perspectief op de Metafysica, dat past bij het beeld van Aristoteles als de wereldse filosoof die zich van het transcendente heeft afgewend omdat dat voor een passend begrip van de zijnden niet nodig is. De zijnden laten zich vanuit zichzelf verklaren.
Oerstof
Maar dit is niet het enige perspectief op de Metafysica. In feite geeft Aristoteles in de aangehaalde passage een aanwijzing dat het zijnde als zijnde wel op de voorgrond van zijn aandacht staat, maar niet de horizon van die aandacht zal zijn. Bijna onopvallend verbreedt hij dankzij een korte excursie het betoog van het ‘zijnde als zijnde’ naar het filosofische verlangen van zijn voorgangers, op zoek naar beginselen en oorzaken, zelfs op zoek naar de ‘eerste oorzaken’ van het zijnde als zijnde.
Er is goede reden om aan te nemen dat deze eerste oorzaken niet als zodanig in de zijnden zelf aan te treffen zijn en dat Aristoteles hier hint op oorzaken die zodanig ‘eerst’ en ‘uiteindelijk’ zijn dat ze als transcendent aan het zijnde opgevat kunnen worden. Als dat zo is, profileert Aristoteles zich ook als een ‘metafysicus’ in de moderne zin van dat woord. Niemand kan loochenen dat Aristoteles zich in de Metafysica met ‘ontologie’ bezighoudt, maar die ontologie lijkt een ‘metafysisch’ beginsel te hebben.

Word wie je bent met Aristoteles
Van deze twee perspectieven op de Metafysica wil ik het tweede verdedigen. Ook het denken van Aristoteles zoekt die metafysische horizon en probeert die te trotseren. Het reikt boven de werkelijkheid uit. Dat volgt al uit de verwijzing in het voorgaande citaat naar de ‘filosofen’ die op zoek zijn naar de ‘elementen van de zijnden’. Aristoteles denkt niet aan bepaalde denkers die tot een theorie van ‘elementen’ in een materiële zin gekomen zijn, maar wijst terug naar het eerste hoofdstuk van de Metafysica, waarin hij zijn filosofische voorgangers kritisch en dikwijls terechtwijzend beschreven heeft bij hun tastende speurtocht naar de ‘oorzaken’ en de ‘beginselen’ die bij de zijnden een rol spelen en deze ook mede constitueren.
Die kritiek, die ook een creatieve impuls is om het anders te doen, blijkt uit de stelling dat het de filosofie eigenlijk gaat om het ‘zijnde als zijnde’. Filosofen dachten naar een oerstof op zoek te zijn, naar water of lucht of vuur, of zelfs naar eeuwige ideeën, maar dat zijn misleide pogingen om hun eigenlijke, natuurlijke vraag te beantwoorden. Die is gericht op de elementen en de beginselen van het ‘zijnde als zijnde’, met een omschrijving die cruciaal en geheimzinnig is.
Geneeskunde
Aristoteles grenst het ‘zijnde’ af van de beperkte deelgebieden van kennis, zoals dat van de wiskunde of van de natuurkennis. Hij denkt bij het ‘zijnde’ niet aan een bijzonder alternatief voor dat alles, een buitengewoon object dat mooier, interessanter of echter zou zijn dan alle andere. Hij probeert de objecten van de wiskunde en de natuurkennis – en van alle andere vormen van kennis – in de meest algemene zin binnen zijn blik te brengen.
Het doet er niet toe of iets materieel of niet-materieel is, of het beweegt of niet, of het uit zichzelf in beweging is of dankzij iets uitwendigs in beweging is, als het maar ‘is’ en dus deel uitmaakt van wat met een modern woord de ‘werkelijkheid’ heet. Aristoteles verruimt zijn blik van een deel van de werkelijkheid naar de werkelijkheid als geheel, en corrigeert daarbij de voorgangers die zich in feite op een fragment van de werkelijkheid concentreerden, ogenschijnlijk zonder dat te beseffen. Ze gaven een verklaring voor het blijvende of het vergankelijke, voor het samengaan of uiteenwijken van bestanddelen, en zagen in de meeste gevallen niet meer dan dat wat materie is. Voor de werkelijkheid in haar geheel hadden ze geen oog. Ze hoefden die dus ook niet te verklaren.
Aristoteles wil in eerste instantie het zijnde beschrijven, al datgene wat er is. Elke deelkennis perkt dat zijnde in, zodat zij ermee overweg kan. Geneeskunde bijvoorbeeld beschrijft het zijnde voor zover dat met genezing in verband gebracht kan worden, sterrenkunde voor zover het zijnde eeuwig aan de hemel beweegt, taalkunde het zijnde dat onderdeel is van de menselijke spraak. Aristoteles maakt het tot zijn plan deze perspectieven achter zich te laten, en uitsluitend aandacht te besteden aan het feit dat de werkelijkheid zijnde is.
Dit is een bewerkte voorpublicatie van het nawoord van Aristoteles’ Metafysica, dat op 19 juni 2025 verschijnt bij Boom, vertaald en toegelicht door Ben Schomakers. Het boek is een herziene uitgave van een eerdere vertaling door Schomakers uit 2018.
Metafysica
Aristoteles
vert. Ben Schomakers
Boom
540 blz.
€ 39,90