Socrates, de grondlegger van de westerse filosofie, was een vreemde figuur. Hij schreef nooit iets op, maar hing rond in de straten van Athene, waar hij dialogen aanging met de lokale jeugd: wat is rechtvaardigheid? Wat is kennis? Wat is ware liefde? Daarbij daagde hij zijn gesprekspartners uit om tot de kern te komen: ‘Je geeft nu allerlei voorbeelden van rechtvaardigheid, maar zeg me wat rechtvaardigheid nu eigenlijk ís.’
Zoeken naar hoe de dingen eigenlijk zijn – dat is de grote fout van de filosofie, vond de Oostenrijkse filosoof Ludwig Wittgenstein (1889-1951). De meeste filosofen gaan net als Socrates de diepte in om de essentie van dingen te ontwaren. Maar wat nou, vroeg Wittgenstein zich af, als er geen essentie is? Wat als de betekenis van iets als rechtvaardigheid juist aan de oppervlakte ligt, in alle verschillende voorbeelden uit ons dagelijks leven?
‘Mensen denken bij oppervlakkigheid vaak aan eenduidigheid,’ zegt Martin Stokhof, emeritus hoogleraar filosofie aan de Universiteit van Amsterdam. ‘Maar volgens Wittgenstein toont betekenis zich in al zijn facetten juist aan de oppervlakte, in het alledaagse.’ In zijn nieuwe boek Wittgensteins betekenis gaat Stokhof in op de verschillende soorten betekenis die er volgens Wittgenstein zijn. ‘Betekenis is voor Wittgenstein altijd pluriform: als je goed kijkt naar onze dagelijkse praktijken, zie je dat de betekenis van iets als liefde, kennis of rechtvaardigheid nooit een vaste vorm heeft. Je kunt er op allerlei manieren naar kijken – en dat geeft grote vrijheid.’
Tekst loopt door onder afbeelding

Geklets
Wittgenstein staat bij het grote publiek vooral bekend als taalfilosoof. Dat is jammer, vindt Stokhof, want dat doet geen recht aan de rijkdom van Wittgensteins denken. ‘Wittgensteins werk heeft een grote reikwijdte: hij hield zich niet alleen bezig met de betekenis van taal, maar ook met de betekenis van kunst, rituelen, ethiek en religieuze zingeving.’
Waarom zien we de ethische en religieuze aspecten van Wittgensteins werk vaak over het hoofd?
‘Wittgensteins eerste boek, de Tractatus logico-philosophicus, is een complex werk waarin hij de grens probeert te trekken tussen betekenisvolle taal en “onzin” of “geklets”. In dat boek stelt hij dat alleen taal die de wereld feitelijk beschrijft betekenisvol is. Over zaken als ethiek, kunst en religie – die buiten de feitelijke wereld vallen – moeten we volgens hem zwijgen, omdat ze niet in heldere uitspraken te vatten zijn. De beroemde slotzin luidt dan ook: “Waarover men niet kan spreken, daarover moet men zwijgen.” Veel mensen denken dat Wittgenstein zaken zoals kunst, religie en ethiek daarmee buiten de filosofie plaatst, alsof ze onbelangrijk zijn.’
Maar dat klopt niet?
‘Nee. Ethiek, religie en esthetiek hielden Wittgenstein juist erg bezig. Hij was een gelovig man; zo hield hij tijdens de Eerste Wereldoorlog als soldaat in de loopgraven altijd Tolstojs Evangelie in het kort bij zich. En hij was zeer geïnteresseerd in kunst en rituelen.’
Waarom moeten we zwijgen over dingen die zo belangrijk zijn?
‘Door te laten zien dat je ethiek en religie niet feitelijk kunt beschrijven, wilde Wittgenstein juist aangeven hoe essentieel die onderwerpen zijn. In een latere brief schreef hij dat de Tractatus eigenlijk uit twee delen bestaat: het geschrevene en dat wat hij bewust niet had opgeschreven. Dat ongeschreven deel was volgens hem het belangrijkst. Volgens Wittgenstein heeft het een existentiële functie om “op de grenzen van de taal” te botsen, om iets te willen zeggen wat niet in feitelijke informatie te vatten is. “Dit botsen tegen de wanden van onze kooi is absoluut, volkomen hopeloos,” schrijft hij in een later werk. “Maar ik zou dat nooit of te nimmer belachelijk maken.”
Spreken over ethiek is “onzin” vanuit het standpunt van de wetenschap, maar vanuit een ethisch perspectief is die onzin juist zinnig. We hebben te maken met twee perspectieven op de werkelijkheid: een wetenschappelijk perspectief, dat de wereld beziet als een verzameling feiten, en een ethisch perspectief, dat de wereld ziet als zinvol geheel.’
Klopt het wel dat we over zaken als ethiek alleen kunnen zwijgen? Mensen discussiëren constant over ethische kwesties en formuleren principes en richtlijnen.
‘Toch karakteriseert Wittgenstein veel van dit soort gepraat als “geklets”. Filosofen – maar misschien wel mensen in het algemeen – proberen vaak algemeen geldende ethische principes te formuleren: regels die voorschrijven hoe we moeten leven. Maar daarmee doe je net alsof ethiek iets feitelijks is, iets dat net als een wetenschappelijke bevinding waar of onwaar kan zijn. Dat is volgens Wittgenstein onzin. Ethische overtuigingen laten zich niet in duidelijke taal vatten; we kunnen ze enkel voorleven. Ze tonen zich aan de oppervlakte: in hoe we handelen, hoe we anderen benaderen, hoe we ons leven inrichten.’
Martin Stokhof (1950) is emeritus hoogleraar filosofie aan de Universiteit van Amsterdam. Ook bezet hij de Jin Yuelin-leerstoel voor logica aan de Tsinghua-universiteit in China. Stokhof is Wittgensteinkenner en gespecialiseerd in taalfilosofie. Naast Wittgensteins betekenis (2025) publiceerde hij Taal en betekenis. Een inleiding in de taalfilosofie (2000) en World and life as one. Ethics and ontology in Wittgenstein’s early thought (2002).
Geldt hetzelfde voor religie?
‘Ja. Wittgenstein maakt een onderscheid tussen dogmatische religie en religie als manier van leven. Dogmatische religie associeert hij met stellingnames, met het idee dat je bijvoorbeeld het bestaan van God kan bewijzen. Maar religie als levensoriëntatie gaat om passie, het gevoel gegrepen te zijn door iets transcendents. Daar heeft bewijs niets mee te maken. Als bijvoorbeeld mocht blijken dat Jezus Christus helemaal niet heeft bestaan, zou dat volgens Wittgenstein geen verschil moeten maken. Het gaat om de richting die religie je geeft, om de levensovertuiging die in je handelen tot uitdrukking komt.
Ook bij rituelen gaat het niet om wat er feitelijk gebeurt, maar om zingeving. Wittgenstein vertelt een prachtig verhaal over de manier waarop de broer van Schubert na diens dood zijn nagedachtenis eerde. Hij knipte enkele handgeschreven partituren in stukjes en gaf die aan Schuberts favoriete leerlingen. In dit ritueel wordt iets fundamenteels uitgedrukt over leven en dood, over liefde en gemis. Maar de feitelijke vorm doet er volgens Wittgenstein niet toe: Schuberts broer had de partituur ook kunnen verbranden of begraven, en dat had hetzelfde gemis kunnen uitdragen.’
Tekst loopt door onder afbeelding

Klinker
Een van Stokhofs favoriete anekdotes gaat over Wittgensteins bezoek aan de Wiener Kreis, een groep logisch-positivisten in het Wenen van de jaren twintig en dertig. Zij bewonderden Wittgensteins Tractatus en rekenden op een stevige discussie over logica. ‘Maar wat deed Wittgenstein?’ zegt Stokhof met een glimlach. ‘Hij ging met z’n rug naar de groep toe zitten en begon gedichten voor te lezen van de Indiase mysticus Rabindranath Tagore. Welke precies weten we niet, maar ik hoop dat deze erbij zat: “De geest die alleen uit logica bestaat, is als een mes dat alleen uit een lemmet bestaat – het verwondt de hand die het hanteert.” Nou, daar konden de logisch-positivisten het mee doen.’
U beschrijft hoe Wittgenstein zich in zijn latere leven minder bezighield met logica, en ruimte begon te maken voor de meer menselijke dimensie van betekenis.
‘Wittgenstein kwam er gaandeweg achter dat zijn definitie van betekenisvolle taal veel te smal was. Als we naar ons dagelijkse taalgebruik kijken, zien we dat we taal niet alleen gebruiken om dingen feitelijk te beschrijven, maar ook om te troosten, vragen te stellen, grapjes te maken, spijt te betuigen, te waarschuwen, te bidden – en nog zoveel meer. Dat leidde Wittgenstein tot de volgende conclusie: de betekenis van een woord ligt niet vast, maar wordt bepaald door de context waarin het gebruikt wordt.’
Kunt u daar een voorbeeld van geven?
‘In zijn werk Filosofische onderzoekingen, dat in 1953 postuum werd gepubliceerd, vertelt Wittgenstein over twee bouwvakkers. De een zegt “Klinker!”, “Plavuis!”, “Balk!” en de ander brengt de betreffende materialen. In deze specifieke situatie is de betekenis van “Klinker!” niet beschrijvend. De bouwvakker zegt niet: “Dit is een klinker”, maar geeft een aanwijzing: “Geef me een klinker aan!” De betekenis van “klinker” hangt dus af van de context waarin het wordt gebruikt. En dat geldt voor alle woorden. Neem het woord “spelen”: voor een kind is dat bijvoorbeeld een fantasiespel met autootjes, voor een musicus een muziekstuk uitvoeren, voor een acteur een rol vertolken in een toneelstuk of film. Geen één definitie past op al die praktijken en toch is er verwantschap tussen al die betekenissen van “spelen”.
Wittgenstein heeft even overwogen om een uitspraak uit King Lear als motto te gebruiken voor Filosofische onderzoekingen: I’ll teach you differences. Dat is precies wat filosofie volgens hem moet doen: de pluriformiteit van betekenis in ons dagelijks taalgebruik in kaart brengen.’
Hoe kan een filosoof dat doen?
‘Wittgenstein probeert zelf het goede voorbeeld te geven: de Filosofische onderzoekingen geven geen theorie van de dagelijkse taal, maar bestaan uit een verzameling korte voorbeelden en dialoogjes die laten zien hoe we taal gebruiken. Voor Wittgenstein heeft filosofie ook een therapeutische functie. Hij stelt dat we vaak in de war raken omdat we geen overzicht hebben van hoe we onze woorden gebruiken. Het is de taak van de filosofie om zo’n overzicht te geven. Filosofie kan niets nieuws ontdekken over de werkelijkheid zoals wetenschap dat doet; ze kan alleen beschrijven, zichtbaar maken hoe we ons al tot de wereld verhouden. ’
Wittgenstein stelt dus dat betekenis ontstaat in sociale praktijken. Maar als alles afhangt van de context, betekent dat dan dat Wittgenstein een relativist is, dat anything goes?
‘Wittgenstein bedoelt iets subtielers: hij zegt niet dat er geen waarheid is, maar dat waarheid altijd is ingebed in menselijke praktijken. Tegelijkertijd zijn niet alle praktijken mogelijk. Betekenis ontstaat in interactie met wat ons al gegeven is: de fysieke wereld, ons lichaam, onze geschiedenis. De wereld biedt weerstand: als alles mogelijk zou zijn, zou er ook niets meer op het spel staan. Die begrenzing zie je ook terug in de manieren waarop we onze fantasie gebruiken. In sciencefiction lijken de meest overtuigende aliens vaak enigszins op mensen: ze hebben lichamen, emoties, bedoelingen. In The hitchhiker’s guide to the galaxy van Douglas Adams worden de mogelijkheden van onze fantasie opgerekt met de beschrijving van an intelligent shade of blue – een idee dat zo ver van ons begrip van intelligentie afstaat dat het verwarrend wordt. Zo blijkt dat ook onze fantasie door onze eigen mogelijkheden begrensd wordt.’
Even tussendoor …
Meer lezen over Wittgenstein en andere grote denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
U noemt Wittgensteins filosofie ook bevrijdend. Waarom?
‘We beperken onszelf volgens Wittgenstein als we zoeken naar hoe dingen eigenlijk zitten. In discussies over kunstmatige intelligentie zoekt men bijvoorbeeld vaak naar één definitie van intelligentie, om vervolgens te kijken of die van toepassing is op een computer. Door te laten zien dat betekenis altijd meervoudig is, creëert Wittgenstein volgens mij ruimte om op veel meer manieren naar zo’n kwestie kijken. De vraag is dan niet: wat is intelligentie? Maar: als we een computer intelligent noemen, wat betekent dat dan voor ons begrip van intelligentie? En willen we dat wel? Uiteindelijk, stelt Wittgenstein, gaat betekenis om een verschil maken: een woord moet iets doen, iets teweegbrengen in hoe we denken en handelen.’
Wittgensteins Betekenis. Hoe taal, handelen & wereld betekenis bepalen
Martin Stokhof
Athenaeum
256 blz.
€ 22,99

