Home Ik twitter, dus ik ben (niet)

Ik twitter, dus ik ben (niet)

Door Maarten Meester op 16 februari 2010

Cover van 02-2010
02-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

Twitter, de iPhone en de stemwijzer: aantrekkelijke technologieën, zeker. Maar brengen ze niet ook gevaren met zich mee? Jos de Mul, filosoof en professioneel technologiewatcher, vertelt hoe hij in zijn persoonlijk leven met nieuwe snufjes omgaat.

‘Ik ga nadrukkelijk niet met elke technologische vernieuwing mee’, zegt Jos de Mul, hoogleraar filosofie en hoofd van het Research Institute Philosophy of Information and Communication Technology van de Erasmus Universiteit. ‘Ik heb wel een geavanceerde mobiele telefoon waarop ik mijn e-mails kan bijhouden en kan zien of mijn trein nog rijdt. Maar ik ben geen twitteraar. Twitter zou mijn levensritme te veel verstoren. Een voortdurende stroom berichtjes op je mobiel, waarvan de meeste vooral blabla zijn. Daarbij vind ik het belangrijk om mijn mobiele telefoon ook af en toe thuis te laten. Ik leg hem ook niet op mijn nachtkastje. Dus het is een dubbele slag. Ten eerste hoef ik niet alles te hebben wat beschikbaar komt. Ik probeer een zekere reflexieve distantie te houden, per nieuwigheid te bekijken wat de winst-en-verliesrekening ervan is. Ten tweede hoef ik niet alles wat ik heb voortdurend te gebruiken.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Verder wil De Mul begrijpen hoe de technologie werkt: ‘Met “begrijpen” bedoel ik niet dat ik alle technische details van het apparaat ken. Ik ben geen techneut, dus ik zou dan al geen wasmachine kunnen kopen. Maar de techniek moet geen black box zijn; ik moet er wel een conceptueel begrip van hebben. Ik zal een voorbeeld geven om duidelijk te maken wat ik daarmee bedoel. Ik zag op tv een programma over rijden onder slechte weersomstandigheden. “Pompend remmen, toch?” vroeg de verslaggever. “Nee, nee, nee”, riep de deskundige. Want tegenwoordig doet de auto dat zelf al – het abs-systeem laat zelf de rem los als de auto dreigt te gaan slippen. Als je dan pompend gaat remmen, verstoor je het systeem. Het concept achter abs is dus dat het systeem zelf pompend remt om te voorkomen dat de wielen van de auto blokkeren. Alleen al uit praktische overwegingen is het belangrijk daar een begrip van te hebben.’

Waar stopt dat conceptueel begrip? Moet de autorijder ook een conceptueel begrip hebben van de milieuschade die zijn wagen veroorzaakt? ‘Ja, bij autorijden en vliegen zou het goed zijn als mensen automatisch informatie zouden krijgen over de milieuschade die dat veroorzaakt, afgezet tegen andere vormen van vervoer. Zo kunnen ze beter de afweging maken of ze wel moeten rijden of vliegen.’

Koffiezetapparaat

De functie van de technologie speelt voor De Mul ook mee. ‘Ik vind het belangrijker om een stemwijzer te doorgronden dan een koffiezetapparaat. Als burger kan ik zelf meebepalen wie mij vertegenwoordigt in het bestuur van mijn land. Vormt de stemwijzer dan geen enorme bedreiging voor mijn autonomie? Sta ik iets wat zo essentieel is voor mijn menszijn – mijn stemrecht – niet af aan een machine?’

Om die vragen te beantwoorden, heeft De Mul samen met techniekfilosofe Bibi van den Berg onderzoek gedaan naar verschillende soorten stemwijzers. Zijn conclusie: dat schrikbeeld is ongegrond, gebaseerd op een misleidende tegenstelling tussen techniek en mens. De Mul: ‘Misschien kan ik dat het best uitleggen aan de hand van wat Plato schrijft over het schrift. Hij keert zich daartegen omdat het maakt dat het denken voor een belangrijk deel niet meer in het hoofd plaatsvindt. Het wordt een dode letter op een extern apparaat. Plato scheidt dus het denken van het blad, de steen of papyrus waar de mens op schrijft. Wat we hebben opgeschreven, kunnen we verliezen. Misschien raken we wel informatie kwijt waarvan we niet willen dat een ander die ziet. Als je het zo bekijkt, lijkt het schrift de menselijke autonomie inderdaad te verzwakken. De mens besteedt een deel van zichzelf uit. Toch zie ik dat anders: al is dat externe “opslagapparaat” buiten ons biologische lichaam, het maakt nog wel deel uit van onze cognitieve structuur, waaronder ik de complexe samenhang versta van onze geestelijke functies zoals waarnemen, denken, herinneren, verbeelden en leren. Als ik een zakagenda neem en daar mijn afspraken in noteer, vergroot ik mijn geheugencapaciteit en daarmee mijn autonomie.’

Voor De Mul speelt er nog iets mee. ‘De scheidslijn tussen mens en technologie is veel minder helder dan Plato het doet voorkomen. Stel, je neemt van een hedendaagse mens al zijn technische en culturele verworvenheden weg. Is wat je overhoudt nog een mens? Ik zou zeggen: in elk geval geen volwaardige mens. Zo’n mens zou je niet eens – met een ouderwetse term – een “primitieve mens” kunnen noemen. De “primitieve mens” maakte en gebruikte immers ook al gereedschappen. Als paleontologen naar de voorouders van de mens zoeken, kijken ze of ze behalve botten ook gereedschappen vinden. Ze definiëren de mens dus al door wat hij niet is: zijn instrumenten. Dat maakt de mens dus van meet af aan technologisch, van nature kunstmatig.’
 

Hulpmiddel

Toch lijkt dat Plato’s bezwaar niet weg te nemen: technologie maakt afhankelijk. Je kunt je geheugencapaciteit vergroten door een agenda te gebruiken. Maar als je die agenda kwijtraakt, heb je wel een probleem. ‘Klopt, alleen heb je dat ook als je onder de tram loopt en een been kwijtraakt’, reageert De Mul. ‘Toch kun je inderdaad zeggen dat technologische middelen ons afhankelijk maken van andere zaken dan alleen ons biologische lichaam, en daarmee afhankelijker. Als je geen huis hebt, kun je ook je huis niet verliezen. Je kunt dan wel zeggen: je kunt beter geen huis hebben, dan ben je minder kwetsbaar. Maar ik denk niet dat de meesten van ons die conclusie zullen trekken.’

Ons bestaan is nu eenmaal kunstmatig, en we willen of kunnen dat niet veranderen, bedoelt De Mul. Leidt dat dan direct tot de conclusie dat we de stemwijzer moeten omarmen? ‘Het is een handig hulpmiddel. Ik heb voor het eerst kieswijzers gebruikt bij de waterschapsverkiezingen en ik zal ze ook weer gebruiken bij de komende gemeenteraadsverkiezingen. Ik lees regelmatig een krant, dus ik heb wel een idee waar de verschillende partijen bij de landelijke verkiezingen voor staan. Bij de waterschaps- en gemeenteraadsverkiezingen ben ik minder goed op de hoogte van wat daar speelt. Ik zie het wel als mijn plicht om te stemmen, en daarbij kunnen die kieswijzers mij helpen. Maar ook hier wil ik wel begrijpen hoe zo’n kieshulp precies werkt, op welke manier mijn antwoorden op de gestelde vragen worden omgezet in een advies, welke vooroordelen er zitten ingebakken et cetera.’

Kan dat? Gebruikt De Mul bij de waterschaps- en de gemeenteraadsverkiezingen niet juist een stemwijzer omdat hij politieke deskundigheid mist? ‘Wat de inhoudelijke informatie over de standpunten van de politieke partijen betreft ben ik aangewezen op de deskundigheid van de makers. Maar dat is een probleem van alle tijden. Hoe complexer een samenleving wordt en hoe groter de arbeidsdeling, des te sterker zijn we aangewezen op de deskundigheid van anderen. Maar er speelt hier nog iets anders. Het gebruik van een stemwijzer vereist ook een nieuw soort vaardigheid van de gebruiker. De analogie met het schrift is hier opnieuw leerzaam. Het schrift was een geweldige uitvinding. Het kwam niet voor niets op in de tijd dat de mens van jager-verzamelaar agrariër werd. Toen we ons gingen vestigen, in grotere groepen gingen leven en allerlei bouwkundige en agrarische technieken ontwikkelden, werd het leven complexer. Onze voorouders hadden te kampen met een neolithische information overload. Het schrift, een extern geheugen, hielp die te beheersen. Maar het vereiste wel de ontwikkeling van nieuwe vaardigheden zoals lezen en schrijven. Dus aan de ene kant maakte het schrift het leven makkelijker, aan de andere kant stelde het hogere eisen. Bij kieshulpen geldt dat in nog sterkere mate. Het zijn expertsystemen waarin niet alleen informatie over politieke partijen ligt opgeslagen, maar die ook een beslismodule bevatten. Hier besteden we niet alleen de producten van ons denken uit, maar ook het denkproces zelf. De opgave is nu dergelijke expertsystemen op een zinvolle wijze te integreren in onze cognitieve structuur.’

Eenvoudiger gezegd: hoe zorg je dat de stemwijzer jou helpt te stemmen en dat hij niet voor je stemt? Zoals je afspraken in een agenda noteert, zo delegeer je nu aan de stemwijzer een deel van je politieke waarnemingen, afwegingen en beslissingen. Hoe houd je zicht op dat deel van je cognitieve vermogens dat je hebt gedelegeerd?

De leveranciers van technologie kunnen wel helpen door goede informatie over hun product te geven, zegt De Mul. ‘Bij de waterschapsverkiezingen heb ik verschillende stemwijzers uitgeprobeerd. Op de site vind je niet genoeg achtergrondinformatie, dus ik heb zelf onderzoek moeten doen om erachter te komen hoe ze werken. Welke mijn voorkeur heeft? Hoewel Kieskompas is bekritiseerd omdat de beslismodule een positie in het politieke midden zou bevorderen, waardeer ik het feit dat deze kieshulp, anders dan bijvoorbeeld StemWijzer geen expliciet stemadvies geeft. Als ik alleen maar het advies “Stem GroenLinks” krijg, is dat veel meer een black box. Dat vind ik wel een aantasting van mijn autonomie. Kieskompas gaf beter mijn positie binnen het politieke landschap aan, zodat ik daar mijn keuze op kon baseren. Nadat ik vragen had beantwoord, kreeg ik een landkaart te zien met de verschillende partijen erop. Daar stond mijn “stempotlood” tussen de ChristenUnie en GroenLinks in. Dat verbaasde me eerlijk gezegd nogal. Kieskompas heeft zo mijn autonomie versterkt door me meer inzicht te geven in mijn positie in het politieke veld, en daardoor meer zelfinzicht. Want ik ben geen religieus persoon. Als ik op basis van gut feeling een afweging had moeten maken, had ik nooit aan de ChristenUnie gedacht.’

Het essay van Jos de Mul en Bibi van den Berg staat in Moralicide, door Marli Huijer en Martijntje Smits (red.), uitg. Klement, 224 blz., € 19,95 (verschijnt in april)