Home Hoe de klassieken klassiek werden

Hoe de klassieken klassiek werden

Door Pieter Hoexum op 12 augustus 2013

Cover van 09-2013
09-2013 Filosofie magazine Lees het magazine

In Klassiek beschrijft Anton van Hooff de gehele ‘geschiedenis van de Griek-Romeinse wereld’, ruim duizend jaar cultuurgeschiedenis. Dat klinkt gewichtig, en dat is het ook wel, maar gelukkig blijft de auteur de nuchterheid zelve.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Athene maakte in het midden van de vijfde eeuw voor het begin van de jaartelling een opmerkelijke, klassiek geworden periode van bloei door. Ongekroonde leider van de polis was Perikles; ‘ongekroond’, want Athene was immers een (soort) ‘democratie’, Perikles moest althans de volksvergadering elk jaar opnieuw ervan zien te overtuigen dat hij als strategos (legeraanvoerder) herkozen moest worden. Daar slaagde hij telkens wonderwel in. Volgens Van Hooff beheerste Perikles ‘door zijn persoonlijkheid en retorische vermogens […] enkele decennia Athene zozeer dat Thoukidides schreef: “In naam was het een democratie, maar in feite een heerschappij door de eerste man.” Zo’n rake uitspraak is tekenend voor Thoukidides als nuchtere analyticus van het historisch gebeuren.’

Het is op zijn beurt tekenend voor Van Hooff dat hij deze woorden van Thoukidides kiest en hem erom prijst, want ook Van Hooff is de nuchterheid zelve. Verwacht bij hem geen dwepen met de klassieken of iets dergelijks. Van Hooff is enthousiast, maar houdt gepaste afstand en laat zich nooit meeslepen door zijn bewondering. Wat dat betreft past het boek in de lijn van de eerdere boeken van Van Hooff over Seneca en Marcus Aurelius, toch twee filosofen die het ophemelen als het ware uitlokken, maar waarbij Van Hooff het hoofd koel wist te houden. Hij is in één woord ‘verstandig’; misschien kun je nog beter zeggen: ‘kritisch rationalist’, want de invloed van Karl Popper is tussen de regels door steeds merkbaar.

De nadruk ligt in dit boek op de klassieke literatuur, maar ook een filosofisch geïnteresseerde lezer komt met dit boek volop aan zijn trekken. Als hij echter verwacht dat de figuur Socrates en de schrijver Plato het hoogtepunt vormen, komt hij bedrogen uit. Volgens het cliché bestaat de geschiedenis van de filosofie slechts uit voetnoten bij Plato, maar bij Van Hooff is dat gelukkig niet zo, en dat is wel verfrissend. Je zou bijna zeggen dat Socrates en Plato in dit boek zelf niet meer dan voetnoten zijn geworden.

Misschien was het nog mooier geweest als Socrates en Plato dezelfde nuchtere behandeling hadden gekregen als de andere filosofen die in dit boek aan bod komen. Wie hen op een voetstuk plaatst doet ze daarmee onrecht, maar nu komt Plato slechts terloops ter sprake en hoort de lezer slechts zijdelings iets over zijn ideeënleer. En dat terwijl Aristoteles een apart paragraafje krijgt. Een stukje over Plato’s (Socrates’) vergelijking van de grot was op zijn plaats geweest; dat is toch ook een klassieker.

Maar bijvoorbeeld in geval van de zogenoemde presocraten is Van Hooffs benadering een verademing. Je doet de denkers en dichters die de pech hadden vóór Socrates te leven onrecht door ze te behandelen als slechts voorlopers, zoals je degenen die na hem komen trouwens tekortdoet door ze als napraters of uitleggers te zien. De invloed van Popper is weer goed zichtbaar als Van Hooff Xenophanes als eerste noemt. Niet dat daar niet veel voor te zeggen is, want bij Xenophanes begint immers de filosofische traditie van het redelijk, met argumenten bekritiseren van eerdere filosofen en hun theorieën.

Wat Xenophanes en de anderen presteerden is inderdaad nauwelijks te overschatten. Van Hooff schrijft: ‘De doorbraak van de filosofie vormt de intellectuele afronding van de grote sprong voorwaarts die de Griekse beschaving in de periode 800-500 maakte.’ De filosofie vormde als het ware het sluitstuk van een indrukwekkend aantal samenhangende, schokkende vernieuwingen op het gebied van oorlogvoering, politiek, economie (geld!), technologie, cultuur, religie en wetenschap. Het is een verleidelijke gedachte álle volgende vernieuwingen in Europa te zien als naschokken, naweeën of wedergeboorten van deze eerste vernieuwingsgolf.

Homerus
Goed is dat Van Hooff in dit boek zowel de Grieken als de Romeinen bespreekt. De nadruk ligt op de literatuur en begint dan ook met de Griek Homerus, met wie het verheerlijken van de geschiedenis begint. Maar in elk hoofdstuk krijgen we ook steeds te horen hoe het er ondertussen in Italië voor stond. Later staan de Romeinen voorop, maar vernemen we telkens hoe het ondertussen de Grieken vergaat.

De hoofdstukken over de Romeinen lijken op het eerste gezicht filosofisch niet zo interessant; hun filosofie heeft de schijn van napraten. Maar het mooie van dit boek is dat je, als je beter kijkt, juist in die hoofdstukken de Griekse cultuur als het ware klassiek ziet worden. Bovendien leverde de Romeinse tijd op haar beurt ook klassiekers, zoals Cicero, Plutarchus en Seneca. Interessant is ook dat Van Hooff regelmatig verder kijkt en aangeeft hoe het klassieke gedachtegoed ook ná de Romeinen doorgewerkt heeft.

Van Hooff waagt zich – héél verstandig – nergens aan een definitie van ‘klassiek’, maar het moet neerkomen op zoiets als datgene waarvan men het blijkbaar de moeite vond het door te geven aan volgende generaties. Het gevaar ligt op de loer dat dit doorgeven plichtmatig wordt, terwijl Van Hooff bewijst dat plezier voorop kán en dient te staan. Het klassieke erfgoed mag best beschouwd worden als oud speelgoed, waar je voorzichtig maar toch niet al te plechtig mee om moet gaan. Van Hooff heeft hoe dan ook gelijk als hij schrijft dat men ‘om het spel te verstaan wel zijn klassieken moet kennen’.

Op de hoogte blijven van filosofie? Neem nu een halfjaarabonnement op Filosofie Magazine en kies een mooi geschenk.