Home ‘Zeggenschap over jezelf’

‘Zeggenschap over jezelf’

Door Leon Heuts op 05 maart 2013

03-2003 Filosofie magazine Lees het magazine

Vluchtelingenkinderen in Maastricht leren om te gaan met een traumatisch verleden door te filosoferen. ‘Deze kinderen hebben niets meer, behalve hun gedachten’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Een Mariabeeldje aan de school van een vooroorlogse straat in Maastricht is nog één van de weinige tekenen van een katholiek verleden. Het gebouw huisvest nu een zogeheten Internationale Schakelklas (ISK), een schooltype waar tieners van buitenlandse afkomst worden voorbereid op een reguliere middelbare school. Onder hen veel kinderen van vluchtelingen en asielzoekers. En, zoals bij veel scholen van dit type, ook kinderen van illegalen krijgen er les. Het mag niet, maar het is een publiek geheim dat leraren en coördinatoren deze  kinderen niet, omwille van regelgeving, in de kou kunnen laten staan.

Sommige van deze vluchtelingenkinderen – afkomstig uit onder andere Afghanistan, Iran, Irak, Bosnië , Sierra Leone – hebben onvoorstelbare wreedheden meegemaakt: meisjes waren seksslavinnen, jongens zijn ontvoerd om te vechten als kindsoldaten. Enkele hebben gezien hoe familieleden werden vermoord, soms zelfs hun ouders. Deze kinderen lopen veel risico om in psychische problemen te raken; de school werkt dan ook nauw samen met het RIAGG in Maastricht.

Toch zijn de kinderen een vergeten groep, zegt pedagoge Soosan Boothe, als preventiewerker verbonden aan het RIAGG. Volwassen vluchtelingen worden veel beter begeleid. Niet dat die begeleiding nu zo riant is, maar toch: verreweg de meeste hulpverlening is op hen toegespitst. Kinderen krijgen daarbij veel minder aandacht. Ze worden overigens niet alleen over het hoofd gezien door hulpverleningsinstanties. Ook binnen het gezin, in zoverre dat nog intact is, worden ze vaak vergeten. Boothe: ‘De ouders van deze kinderen kampen zelf vaak met ernstige problemen. Het kan ze dan aan energie ontbreken om aandacht aan het kind te geven. Kinderen op hun beurt zijn meegesleurd naar een vreemd land, aan het andere einde van de wereld, maar begrijpen vaak niet goed waarom.’

Wat moet je nu aanvangen met zulke kinderen? Is er een opvang mogelijk, een vangnet als het ware, om te voorkomen dat ze psychische problemen krijgen? Op deze vragen probeert Boothe – zelf een Iraanse vluchtelinge – antwoord te geven. Maar ze gebruikt daarvoor geen reguliere pedagogische of therapeutische methoden. Wat ze wel doet, is de kinderen leren filosoferen.

‘Normale’ therapie werkt niet, is haar ervaring. Het is vaak te confronterend. ‘Als je ze laat vertellen wat ze hebben meegemaakt, slaan ze dicht. Ze rennen huilend weg, en komen niet meer terug.’Maar er is nóg een reden waarom het niet werkt. ‘Bij een therapie vertel je iemand – hoe voorzichtig soms ook – wat hij moet doen om zijn problemen de baas te kunnen. Dat kan alleen maar slagen als zo iemand zichzelf herkent in wat een therapeut zegt. Deze kinderen zullen zich niet herkennen in de typeringen van een therapeut omdat ze een sterk identiteitsverlies kunnen hebben: bij de normale ontwikkeling van identiteit hoort een gevoel van continuïteit, en dat kennen ze vaak niet. Ze hebben zoveel verloren: dierbaren, hun omgeving en hun groep.

Sommige komen uit culturen waar alleen de stamidentiteit telt, anderen uit landen waar een dictator altijd heeft bepaald wat je wel en niet mag doen. Vervolgens zijn ze gevlucht: ze hebben alles achtergelaten wat vertrouwd is. Ik weet wat dat is… ik heb het zelf meegemaakt. Je kan jezelf niet terugvinden in een vreemde omgeving. Alles is verdwenen, niet alleen je vrienden, of je taal. Ook alle vertrouwde kleuren verdwijnen, de geuren van de straat, van voedsel dat wordt bereid volgens de keuken van het land, de mimiek en gebaren van de mensen. En nu zitten deze kinderen in een land waar ‘men’ van alles van ze vindt en waar ze van alles moeten. Ze worden ‘allochtoon’ genoemd. Ze horen allerlei vooroordelen en typeringen. Ze moeten zich aanpassen aan de heersende waarden en normen, ze moeten de taal leren. Het laatste wat je dan moet doen is ze ook nog allerlei therapieën voorschrijven, of ze vertellen ‘wie ze zijn’ of ‘wat ze moeten doen’. Dat pakt niet. Het is als praten tegen een blinde muur.’  
 
Deze kinderen hebben niets meer, aldus Boothe, behalve één ding: hun gedachten. Waar het volgens Boothe op aan komt, is dat deze kinderen daarmee zelf ontdekken wat hun identiteit is. Je moet ze niets voorschrijven, maar ze zelf leren nadenken – geen oplossingen geven, maar ervoor zorgen dat ze zelf tot inzicht komen. Schijnkennis en -zekerheden – opgelegd door eeuwenoude gewoonten, een dictator, of de vooroordelen van de Nederlandse samenleving  – moeten ze leren doorprikken. Sommige kinderen zijn bijvoorbeeld zo mishandeld, dat ze niemand meer vertrouwen. Dat is schijnkennis, zegt Boothe. Door te leren argumenteren, kunnen ze zich bevrijden van die vooroordelen.

‘Ken u zelve’, aldus Boothe, niet toevallig de levensles van Socrates, die daarmee verwijst naar de spreuk boven de ingang van het Orakel van Delphi. Boothe gebruikt namelijk de socratische methode, een didactische techniek die populair is in het onderwijs en het bedrijfsleven, en die steunt op leven en leer van de filosoof en horzel van de Atheense gezagsdragers. Socrates was kritisch over kennis die zoal de ronde deed, zó kritisch dat hij maar één ding zeker wist: namelijk dat hij niets wist. Daarom was Socrates terughoudend om zijn medeburgers te vertellen hoe te leven. Liever stelde hij vragen die de schijnzekerheden van de Atheners doorprikten, waarna zij zelf op zoek konden naar ware inzichten.

Boothe werkt één keer per week op de ISK met een groep jongeren tussen 12 en 18 jaar. Een cursus duurt tien weken. Eén sessie duurt anderhalf uur, waarin ze slechts vragen stelt die de vermeende kennis van de kinderen op de proef stellen. ‘Bijvoorbeeld over ‘ik’. Ik begin dan met vragen te stellen als: ‘als je een kopie van jezelf op straat tegenkomt, hoe zou je die dan herkennen? Een voordeel is dat je daarmee een veilige sfeer creëert. Kinderen vertellen namelijk niet over zichzelf, maar over een beeld van zichzelf. Ze objectiveren daarmee hun eigen verdriet en ervaringen, maar tegelijkertijd denken ze er zelf over na. Overigens hoeven kinderen geen antwoord te geven op mijn vragen. Het woordje ‘stop’ geldt als teken dat ze verder niets willen zeggen.’

De thema’s die Boothe aansnijdt zijn de dood, racisme en vooroordelen, emoties en angsten, maar ook: verliefd zijn. ‘Kun je liefde zien?’ is een vraag die met name meisjes uit landen met een streng islamitische cultuur aan het denken zet. ‘Die vraag stelt de kinderen in staat om liefde op een eigen manier te objectiveren. Ik wil dan ook nadrukkelijk niet de westerse liberale waarden propaganderen. Ze moeten zélf het antwoord geven. Het gaat er mij niet om wat ze denken, maar hoe ze denken en vooral: dat ze durven denken.’

Werkt het? Dat is moeilijk te zeggen, geeft Boothe toe. Ze doet het nou drie jaar, maar er is geen onderzoek gedaan naar de jongeren die eerder haar cursus volgden. Desondanks is ze vast overtuigd van het nut. Ze zit aan een tafel in de bibliotheek van het ISK. Een aantal jongeren zijn aangeschoven (zie kader). Eén van hen is John Koroma (17) uit Sierra Leone. Ontvoerd op zijn dertiende door rebellen, werd hij als voormalig kindsoldaat gedwongen tot een uiterst gewelddadig leven; goed en kwaad waren betekenisloos. De gevolgen daarvan ondervindt hij ook nu nog: conflicten lopen soms uit de hand, hij kan agressief reageren. ‘Ik vroeg hem hoe dat komt. Hij schoof de schuld af op ‘omstandigheden’. Hij is niet van zichzelf  zo, zei hij, maar hij is zo gemaakt door het leven. Vervolgens vroeg ik hem of dat dan ook geldt voor de ander waar tegen hij agressief  is. Hij beantwoordde bevestigend, waarop ik hem vroeg of het dan wel terecht is om geweld te gebruiken tegen iemand die – net zoals hij – gemaakt is door het leven. Dat zette hem aan het denken. Misschien was agressie dan toch niet het enige juiste. Maar als dàt dan niet zo was, concludeerde hij, dan ben je ook niet uitsluitend gemaakt door het leven. Dan heb je ook zelf nog zeggenschap over je handelen.’

Dát inzicht, zegt Boothe, is waardevol. Of Koroma zijn agressie er beter mee onder controle heeft, kan ze niet zeggen. Maar ze heeft met haar cursussen wel bereikt, waar het haar om te doen is: ‘John heeft durven denken.’ 
 

John Koroma (17), Sierra Leone

‘Waar moet ik beginnen? Ik heb veel in mijn hoofd. Ik zit nu bijna drie jaar in Nederland, in een AZC. Op mijn dertiende werd ik ontvoerd door rebellen om te vechten als kindsoldaat. Ik heb twee jaar bij ze gezeten. Ze dwongen me om erge dingen te doen. Nog steeds ben ik soms agressief, maar filosofie heeft me geleerd met die agressie om te gaan. Ik doe aan atletiek. Ik heb meegedaan aan de Limburgse kampioenschappen. Ik kwam uit op verschillende loopafstanden. Ik werd eerste op de 200 meter, maar werd gediskwalificeerd omdat ik buiten de lijnen stapte. Vroeger had ik dat niet gepikt. Ik zou agressief zijn geworden. Nu dacht ik: diegene die dat heeft beslist heeft daar zijn redenen voor. Hij is gemaakt door het leven, net zoals ik. Ik bleef kalm.’
      

Hellal Ghafouri (16), Afghanistan

‘Ik zit hier nu één jaar en negen maanden in het AZC. Ik woon er met mijn moeder. Wat ik allemaal heb meegemaakt? Pas. ‘Pas’ zeggen wij bij de lessen van Soosan, als we geen antwoord willen geven op haar vragen. Wat de lessen mij hebben geleerd, is een plaats geven aan mijn problemen. We zijn niet in ons eigen land, niet bij familie en we praten niet zo goed Nederlands. Het is dan heel moeilijk om over problemen te praten. Mijn problemen blijven daarom in mijn hart en soms, als ik eigenlijk moet leren, breken ze uit en dwaal ik af. Ik heb een trucje geleerd: het hoofd bestaat uit verschillende kamers, en als ik tijdens het leren moet denken aan problemen, dan doe ik die voor zolang in één van die kamers. Dan heb ik rust.’
 

Dejan Kapic (13), Bosnië

‘Ik woon al vijf jaar en vier maanden in Nederland, in verschillende AZC’s. De filosofielessen zijn belangrijk, omdat veel jongeren het moeilijk vinden om over hun problemen te vertellen. In de lessen kan dat beter, omdat je het niet over privé-dingen hebt, maar over algemene dingen. Over wat ruzie is, of wat vriendschap. Ook praten we veel over ‘ik’, daar heb ik wat over geschreven. Zal ik dat voorlezen? ‘Als ik er niet was wat gebeurde er met mijn naam / Ik laat me niet in de steek / Ik ga zoeken, maar waar moet ik zoeken /  Waar begin ik,  vraagt het aan mezelf /  Van binnen zegt het me, doe iets wat je altijd doet / Dan vind je jezelf weer terug /  En doe altijd iets, dan blijf je jezelf.’