Home Wildernis in de polder
Mens en natuur

Wildernis in de polder

Zijn de Oostvaardersplassen puur natuur, of een menselijk construct? Dat doet er niet toe, zegt filosoof en directeur van het Wereld Natuur Fonds Johan van de Gronden. Zolang de natuurervaring ons maar inspireert tot bescheidenheid.

Door Anton de Wit op 13 maart 2013

Johan van de Gronden WWF WNF natuur wildernis filosoof beeld BM Fotografie

Zijn de Oostvaardersplassen puur natuur, of een menselijk construct? Dat doet er niet toe, zegt filosoof en directeur van het Wereld Natuur Fonds Johan van de Gronden. Zolang de natuurervaring ons maar inspireert tot bescheidenheid.

Cover van 06-2015
06-2015 Filosofie magazine Lees het magazine

De halve wereld reisde Johan van de Gronden over op zoek naar een Chinese wijze van het klassieke, taostische slag. Nu lijkt de directeur van Wereld Natuur Fonds Nederland er een gevonden te hebben: hij zit in het Staatsbosbeheer-uniform naast hem in een jeep bij de Oostvaardersplassen. Tao in de Flevopolder. ‘Wat is natuur?’ vraagt boswachter Hans Breeveld droogjes, terwijl hij zijn auto kalm en behendig langs grote kuddes edelherten stuurt om ze niet te laten schrikken. ‘Hier in Nederland is natuur vooral een afspiegeling van wat wij vinden dat natuur moet zijn.’

‘Toch is het hier on-Nederlands groots en mooi’, reageert Van de Gronden. De jeep is gestopt op een klein heuveltje. Gewapend met verrekijkers stappen de mannen uit om over het uitgestrekte moeraslandschap te turen. Met duizenden tegelijk vliegen de wilde ganzen op, runderen en wilde paarden grazen onverstoord op de grote grasvelden. In de verte luiert een vos aan de waterkant in de lentezon. Van de Gronden somt enthousiast de imposante feiten op: de Oostvaardersplassen beslaan dik 5600 hectare aaneengesloten natuurgebied, en kennen een hogere dichtheid van grote grazers per hectare dan de intensieve veehouderij. Ja, zelfs een hogere dichtheid dan de Serengeti, het Afrikaanse natuurgebied dat wereldberoemd is om zijn biodiversiteit. ‘En kijk: je kunt je toch zó voorstellen dat hier nog nooit mensen zijn geweest? Naar de Serengeti afreizen is niet voor iedere Nederlander weggelegd. Maar naar de Oostvaardersplassen kan iedereen zo toe, althans naar de delen die publiek toegankelijk zijn. Die ervaring van ongereptheid gun ik iedereen.’

Beheren

Toch: die ongereptheid is hard werken voor Hans Breeveld en zijn collega’s van Staatsbosbeheer. Alles is tot in de puntjes gereguleerd. Dieren die lijden, die mogelijk de winter niet overleven, worden direct afgeschoten. Richtlijnen van de overheid bepalen namelijk dat grote dieren in de Oostvaardersplassen geen natuurlijke dood mogen sterven. Als de praktijk daar in maximaal tien procent van de gevallen van afwijkt, wordt dat gedoogd. Boswachter Breeveld: ‘Ik zeg altijd: alleen een abattoir haalt een hoger percentage dan wij. Als wij een jaar 88 procent halen is het kommer en kwel, tot in Den Haag aan toe.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Van de Gronden valt hem bij. ‘Ik zie hier vooral onze eigen paradoxale behoeften geprojecteerd. Wij willen enerzijds wildernis. We willen iets dat anders is dan wij, ongrijpbaar. En tegelijkertijd ook weer niet, want dieren mogen niet lijden. Dat kunnen we niet aanzien. Dus als hier een edelhert door zijn poten zakt, is Staatsbosbeheer de kwaaie, dan worden er Kamervragen gesteld. Voor je het weet staat er hier een populistische politicus met een baal hooi aan de poort. Dus inderdaad: wat is natuur? Wat is natuurlijk? Grote roofdieren ontbreken hier nog, terwijl die het natuurlijke evenwicht zouden kunnen verbeteren. Toen die wolf laatst in Drenthe verscheen, had ik graag bordjes langs de kant van de weg gezet om dat beest de weg naar de Oostvaardersplassen te wijzen.’

‘Als die wolf komt, komt-ie vanzelf wel’, reageert Breeveld laconiek. ‘Denk je dat we hem buiten kunnen houden?’ Van de Gronden: ‘Nee. Zo ging het eerder ook met de zeearend. We waren hier druk aan het discussiëren of we de zeearend niet konden herintroduceren in de Oostvaardersplassen. Beleidsmatig lag dat enorm ingewikkeld. Toen kwam die zeearend doodleuk zelf aangevlogen vanuit Noord-Duitsland en hij streek hier neer omdat er veel te vreten is.’

Breeveld: ‘Precies. Dat kan met de wolf ook goed gebeuren. Trouwens: als-ie er dan is, denk je dat we hem dan binnen kunnen houden? Dat maakt die wolf zelf wel uit. Wij kunnen slechts de voorwaarden scheppen. We moeten niet denken dat we de natuur kunnen beheersen. Wij proberen de natuur te beheren. Beheersen of beheren: die paar letters maken een wereld van verschil.’

Taoïsten

Wu wei, zeggen de taoïsten. Laat maar gaan, de natuur vindt zelf haar weg wel. Een devies, zo legt Van de Gronden uit, dat niet vrij is van ironie: het moet begrepen worden als reactie op het regelzuchtige confucianisme dat de Chinese samenleving destijds volledig beheerste. Sporen van deze oeroude levensbeschouwing zocht (en vond) de WNF-directeur in het moderne China. ‘Ik hoop dat Chinezen meer oor zullen hebben voor deze gedachte wanneer ze hun eigen traditie herontdekken, dan wanneer westerlingen eens even komen vertellen hoe het moet met natuurbescherming. Je moet proberen aan te sluiten bij lokale motieven om respectvol met de natuur om te gaan.’

Over deze en andere kwesties schreef Johan van de Gronden een boek: Wijsgeer in het wild. Het is een bundel met essays, nadrukkelijk op persoonlijke titel en niet vanuit zijn functie als WNF-boegbeeld geschreven. Hij wilde graag eens ‘achter het panda-logo vandaan komen’, zegt hij, om vrijuit te kunnen filosoferen over natuur en natuurbehoud. Hij is immers opgeleid als filosoof. Hij studeerde wijsbegeerte in Leiden, bij Herman Philipse. Die constateerde echter ‘onvoldoende zitvlees’ bij zijn pupil, en raadde hem aan voor een carrière buiten de academische wereld te gaan. Dat deed hij: Van de Gronden werkte onder meer voor de diplomatieke dienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken en voor de Verenigde Naties hield hij zich bezig met ontwikkelingssamenwerking. Sinds 2006 is hij directeur van het Wereld Natuur Fonds. Een prima plek voor een filosoof, vindt hij zelf. ‘Natuurbehoud en filosofie putten uit dezelfde bron, namelijk die van verwondering. Daarbij: als je je eenmaal zonder kleerscheuren door de Kritik der reinen Vernunft hebt geworsteld, stellen al die taaie ambtelijke beleidsstukken ook niets meer voor.’

In Wijsgeer in het wild vind je geen beleidstaal, maar persoonlijke beschouwingen en reiservaringen. Dichtbij – Van de Gronden begint bij de Oostvaardersplassen en tuurt verderop naar weidevogels op het Friese platteland – en verder van huis. Behalve China bezoekt hij onder meer de Verenigde Staten, waar hij in de voetsporen treedt van literaire helden als Emerson en vooral Thoreau. Hij zoekt er de spectaculaire landschappen die werden vereeuwigd door schilder Thomas Cole.

Subliem

Voor die Amerikanen koestert hij een bijzondere fascinatie, vertelt hij. Voor Nederlandse oren en ogen zijn hun teksten en beelden over de wildernis al snel te pompeus. Ronkende uitspraken als ‘In wildness is the preservation of the world’, worden hier als dweepziek en schaamteloos nationalistisch gezien. Maar ze zijn goed te begrijpen vanuit de Amerikaanse geschiedenis, zegt Van de Gronden. De eerste kolonisten in Amerika troffen een gigantische, ruige wildernis aan. Langzaam werd het land van oost naar west in cultuur gebracht; de frontier schoof stukje bij beetje op, terwijl de blik steeds op het Wilde Westen gericht bleef. ‘Dat proces heeft de Amerikaanse identiteit sterk bepaald. Maar het Wilde Westen werd steeds verder teruggedrongen. Als die frontier er ten slotte niet meer is, wat blijft er dan nog over van het Amerikaanse zelfbeeld? Amerikanen hebben in de Wilderness Act van 1964 zelfs wettelijk vastgelegd dat ze recht hebben op wildernis. Tot op heden heeft iedere Amerikaan het grondrecht om de wildernis te ervaren zoals de kolonisten dat ook deden.’

‘Daarachter steekt de gedachte dat het landschap een morele lading heeft, dat je iets van God of het hogere kunt ervaren in de natuur. Henry Thoreau heeft het in deze context over “het transcendente”, dat wat ons overstijgt. In Europa, en zeker in Nederland, zijn we die gedachte helemaal kwijtgeraakt. Wij kunnen een landschap mooi of aangenaam vinden, maar we verbinden daar geen morele conclusies aan. Terwijl die Amerikaanse manier van denken wel degelijk Europese wortels heeft. Die voert namelijk rechtstreeks terug op Immanuel Kant. Kant had ons nadrukkelijk burgers van twee werelden gemaakt. Enerzijds was er de wereld van wetmatigheden, die door de opkomende wetenschap beschreven werd. Maakte die ons gedetermineerd, onvrij? Deels, zegt Kant, maar deels ook niet, want wij maken ook nog deel uit van die andere wereld, waarin wij elkaar kunnen zien als vrije wezens. En in die wereld speelt het transcendente, het sublieme een rol. Dat is voor Kant een morele sfeer. Het sublieme wijst ons op ons zedelijk gevoel, op een zekere morele gestemdheid, en zonder dat zedelijke gevoel kunnen wij het sublieme niet ervaren.’

Klein rothoekje

Terugvertaald naar de natuurbeleving: ‘We hebben behoefte aan een ervaring die ons op onze plek zet. Dat kan hier in de Oostvaardersplassen gebeuren, of onder een nachtelijke sterrenhemel, of tijdens een bergwandeling. Het gaat vaak gepaard met een zekere huivering. We voelen ons er ongemakkelijk bij. We weten het niet goed te duiden, kunnen het niet goed benoemen. Maar we voelen: dit gaat mij te boven, hier heeft de mens geen vat op. Dat geeft tegelijkertijd ook rust. Want niets is verontrustender dan het idee dat alles door de mens gedetermineerd zou zijn. Daar kunnen we niet tegen. Dus de natuurervaring relativeert, geeft je een ander plekje in het geheel. Dat stemt mensen tot bescheidenheid.’

Die bescheidenheid is broodnodig, gaat Van de Gronden verder – en even lijkt hij toch weer terug achter het panda-logo te stappen. ‘De wereldbevolking zal nog groeien van 7 naar 9 miljard mensen. We gaan wereldwijd nog veel verliezen aan biodiversiteit. Elke dag komen er meer exemplaren van Homo sapiens bij dan er in het wild levende mensapen zijn. Dan denk ik: dat kan toch niet gebeuren? Ik vind het echt een moreel deficit. Ik heb ze bezocht, de berggorilla’s in Rwanda. Er leven er nog maar een paar honderd. Ik heb dat als een enorm voorrecht ervaren. Tegelijk voelde ik ook een onoverkoombare urgentie: het kan toch niet zo kan zijn dat ik als mede-mensaap bijdraag aan het verdwijnen van die beesten? Je ziet die vreedzame beesten daar zitten kauwen op planten. Ze kijken je aan. Ik had er weinig wijsgerige gedachten bij, maar het was een heel acute ervaring. Je komt echt met een grote bescheidenheid thuis. En je schaamt je dat wij ze tot zo’n klein rothoekje hebben teruggedrongen.’

Ook in ons eigen land staat de biodiversiteit onder druk, opmerkelijk genoeg vooral in de niet-stedelijke gebieden. ‘Het boerenland is zo intensief bebouwd, en er worden zoveel bestrijdingsmiddelen gebruikt, dat het er voor bijvoorbeeld insecten en vogels bijzonder slecht toeven is. Dat is volledig te wijten aan het economisch rendementsdenken. Door onze fixatie op efficiencyverbetering en schaalvergroting hebben we totaal geen oog meer voor onze omgeving. We rijden Brabantse mest uit in Friesland, moeten steeds intensiever bemesten voor een minimale opbrengst, we bouwen megastallen voor honderden dieren. Dat trekt veel diepere voren dan we denken. Het zegt iets over de sociale verhoudingen, het zegt iets over het land waarin we leven, over de verhouding met de natuur, die we uitsluitend beschouwen als productiefactor.’

‘Ik pleit dus voor matiging. En ik wil heus niet naar een romantisch ideaal van een boerderij met wat plantjes, een koe en twee kippen. Maar uit moderne agro-ecologische inzichten blijkt dat je wel degelijk een heel redelijke opbrengst kunt behalen uit een boerderij die niet aan die enorme schaalvergroting en intensivering doet. Hier in de Oostvaardersplassen blijkt de bodemvruchtbaarheid driemaal hoger dan in de intensief bemeste arealen. Hier zijn geen antibiotica, hier wordt niet bijgevoerd, er is geen krachtvoer, hier wordt niet gesleept met mest. Maar de draagkracht en veerkracht nemen toe. Daar kun je toch wat van leren? De ironie wil dat de bodemvruchtbaarheid elders in de eens zo vruchtbare Flevopolder dusdanig hard achteruitholt dat boeren al tot anderhalve meter diep ploegen.’

Konikpaarden

Vlak voor de rondleiding erop zit en Van de Gronden hartelijk afscheid zal nemen van de wijze boswachter Breeveld, moet de jeep inhouden voor een groep Britse studenten die gebiologeerd naar een kudde knoestige konikpaarden staren, midden op de weg. Ze wijken loom en onverschillig uiteen, zowel de paarden als de studenten, en veren even traag weer terug als de jeep is gepasseerd. Wu wei.

‘De kennis staat niet los van moraal’, besluit Van de Gronden. ‘Het weten brengt een morele verplichting mee. Daarnaast hoop ik ook dat de schoonheidservaring in natuurgebieden als deze tot matiging inspireert. Het maakt me daarom ook niet uit of dit echt ongerept is, “puur natuur”, of toch een menselijk construct. Die tegenstelling is niet relevant. Wij maken deel uit van de natuur. Als je kennis daarvan combineert met persoonlijke ervaring ermee, krijg je een soort magisch goedje. Als schoonheid en kennis samenkomen, leidt dat tot verwondering. Dat is het begin van alle reflectie, maar ook van moreel besef. Uiteindelijk ben ik daarom wel degelijk hoopvol, ondanks alle deprimerende berichten. De uilen van Athene ontwaken in de schemering. We moeten vaak diep gaan, de wijsheid komt laat in een mensenleven. Maar kijk hier eens om je heen. Dat een schitterend, uitgestrekt gebied als de Oostvaardersplassen kan bestaan, zonder dat we ons druk maken over het economisch nut ervan, dat zegt uiteindelijk ook iets goeds over onze samenleving.’