Home Wie wint de Socratesbeker?

Wie wint de Socratesbeker?

Door Maarten Meester op 26 maart 2015

Cover van 04-2015
04-2015 Filosofie magazine Lees het magazine
Wie schreef het beste filosofische boek? Maarten Meester twijfelt niet: Wouter Kusters’ boek over waanzin verdient de Socratesbeker. Meer dan zijn concurrenten zorgt hij voor een bewustzijnsverandering van de lezer. 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Voor de winnende auteur zegt het waarschijnlijk voldoende dat hij ‘het meest urgente, oorspronkelijke en prikkelende Nederlandstalige filosofieboek van het voorgaande jaar’ heeft geschreven. Maar voor wie wil weten hoe de Nederlandstalige filosofie ervoor staat, zegt dat nog altijd te weinig. Als de concurrentie nog minder urgent, oorspronkelijk en prikkelend is, kunnen zelfs de integrale notulen van de Wijsgerige Kring Kampen winnen. De Socratesbeker is met andere woorden ook interessant omdat die veel zegt over de stand van zaken in de Nederlandstalige filosofie. 
 
Welnu, de nominatie van The making of stemt niet vrolijk. Niet dat de Vlaamse filosofe en publiciste Ann Meskens een slecht boek heeft geschreven – haar reflectie op het jaar dat ze writer in residence was aan de Gerrit Rietveld Academie leest lekker weg. Voor de docenten en studenten van de kunstopleiding zal haar relaas ook zeker interessant zijn, net als voor mensen die een toegankelijke en eigentijdse inleiding in de esthetica zoeken. Zo komen klassiekers als de kritiek van ‘Ayatollah’ Plato op de kunstenaars langs, Baudelaire’s opvattingen over de moderniteit en die van Hegel en Danto over het einde van de kunst. Maar om The making of urgent, oorspronkelijk en prikkelend te noemen…
 
Urgenter is Joke J. Hermsens Kairos. De Nederlandse filosofe en schrijfster probeert manieren te vinden om te ontsnappen aan de tijdsdruk die onze maatschappij kenmerkt, en breder: een modus vivendi voor de individualisering, technologisering en digitale transformatie die we doormaken. Ze zet daarvoor de Griekse god Kairos in, de kleinzoon van Chronos. Zijn grootvader staat voor de praktische, continue, lineaire tijd ‘die de uren telt en onverstoorbaar wegtikt’, voor structuur zorgt maar ons ook in een keurslijf dwingt. De tijd van de kleinzoon daarentegen overstijgt het alledaagse, is discontinu en niet-lineair. Daardoor kan die functioneren als een soort ontsnappingsluik naar een toekomst die meer is dan een logisch verlengstuk van het heden. 
 
In haar erudiete en heldere essaybundel exploreert Hermsen de utopische potentie van Kairos, die volgens haar internationaal met een indrukwekkende comeback bezig is. Zij leunt daarbij sterk op de filosofen Walter Benjamin, Hannah Arendt en Ernst Bloch, wat de bundel niet zo oorspronkelijk maakt. Bovendien schurken de essays vaak dicht aan tegen eerder werk van Hermsen zelf, zoals Stil de tijd. 
 
En prikkelend? In haar essay over (beter: tegen) de iPadschool neemt Hermsen onder meer Bloch als lichtend voorbeeld: ‘Het ging hem er niet om waarheden te verkondigen, verre van dat. Hij wilde momenten van inzicht scheppen die zijn student ertoe zouden aanzetten om zelf kritisch en creatief na te denken.’ Die momenten zijn in Kairos helaas zeldzaam. 
 

Rijk jaar

Gelukkig voldoen de drie andere genomineerde boeken beter aan de criteria. Ze maken duidelijk dat 2014 filosofisch gezien een rijk jaar was in Nederland. De wijsbegeerte bloeide hier weliswaar weer op een ondergrond van buitenlandse filosofen, maar dat kan ook moeilijk anders met zo’n klein taalgebied. 
 
Machiavelli, Girard, Hobbes, Rousseau zijn household names in het oeuvre van de voormalige Denker des Vaderlands Hans Achterhuis, die al twee keer eerder de wisselprijs won. Zo ook in De kunst van het vreedzaam vechten, dat hij met andragoloog Nico Koning schreef. Maar de stelling die de auteurs innemen is prikkelend: ‘Wij mensen zijn vanuit onze afkomst, zowel natuurlijk als cultuurlijk, niet de gelijke van de ander, maar eerder voorbestemd voor hiërarchie en ondergeschiktheid.’ 
Voor wie bang is dat de voormalige Denker des Vaderland opeens als een neocon uit de kast komt: Koning en hij betogen niet dat we terugmoeten naar een autoritaire samenleving. Zij constateren namelijk de paradox dat de toename van vrijheid is samengegaan met de afname van geweld. Kennelijk heeft de mensheid manieren gevonden om vreedzaam met conflicten om te gaan, vreedzaam te vechten. 
 
In een ontzagwekkend brede cultuurhistorische en politiek-filosofische excursie onderzoeken de auteurs die manieren. Zij komen tot een onbeschaamd etnocentrische conclusie: onze westerse instituties zijn zo gek nog niet. Om die direct te relativeren: we moeten andere tradities respecteren en de groepen die bij de huidige status quo niets te winnen hebben een ‘plek op het speelveld bieden’. Wijze woorden van wijze mannen, die door de recente aanslagen nog aan actualiteitswaarde hebben gewonnen. 

Oorspronkelijker
Maar oorspronkelijker en prikkelender is Water van René ten Bos, die zich steeds meer tot de Nederlandse Peter Sloterdijk ontwikkelt. Zo is de hoogleraar filosofie aan de faculteit der Managementwetenschappen te Nijmegen net als zijn Duitse voorbeeld een cultuurfilosoof pur sang, die weigert zich op te laten sluiten in een specialisme. Hij interpreteert net zo lief Moby Dick als Carl Schmitt’s Land und Meer. Met Sloterdijk deelt hij ook het vermogen om de meest waanzinnige voorbeelden te verzamelen (zoals van de man die vijftig jaar lang wachtte om een druppel pek uit een trechter te zien vallen, en net een kop thee aan het halen was toen er een druppel viel). En net als Sloterdijk vergeet hij niet dat denken zich binnen een bepaalde ruimte voltrekt, niet los daarvan kan bestaan en altijd ook materieel is.
 

Het nu genomineerde boek draait om water, en dan met name de zee. Hoe hebben filosofen over water gedacht en hoe heeft water filosofen laten denken? Aan de ene kant is zijn boek een aha-erlebnis (inderdaad ja, Thales schreef over water, net als Herakleitos en Hugo de Groot. Michel Serres was zelfs zeeman voor hij filosoof werd). Maar aan de andere kant zorgen Ten Bos’ gedurfde herinterpretaties voor een nieuwe kijk op de geschiedenis van de filosofie, het kapitalisme en onze cultuur in de breedste zin van het woord.
 
Zijn uiteindelijke boodschap is verwant met die van Hermsen: in plaats van de natuur te willen beheersen en alles te willen vastleggen, moeten we vloeibaarder leren denken, meervoudiger. Met dit verschil dat Ten Bos’ het goede voorbeeld geeft en zelf voor een bewustzijnsverandering zorgt.

Dat gaat nog sterker op voor Wouter Kusters’ Filosofie van de waanzin. De auteur noemt het zelfs een efficiënte manier om te ervaren wat een psychose is: ‘[wie] geen zin heeft om mijn boek te lezen, raad ik aan om flink wat softdrugs, of liever nog lsd, mescaline of xtc te gebruiken […]. Het risico is dan overigens dat je er uiteindelijk langer in blijft, met alle nare gevolgen van dien, en dat je er dus meer tijd mee kwijt bent dan met het lezen van dit boek.’  
 

Kusters zelf heeft twee keer een psychose meegemaakt. Eerst in 1987, een ervaring die leidde tot Pure waanzin, waarmee hij de Socratesbeker won. In 2007, een studie wijsbegeerte later, raakte hij weer in een isoleercel. Hoewel Kusters Roland Barthes niet noemt, illustreert zijn boek een opmerking die de Franse denker maakte in zijn recensie van Michel Foucaults Geschiedenis van de waanzin: alleen een echte waanzinnige zou zo’n geschiedenis kunnen schrijven, ware het niet dat voor die waanzinnige de waanzin geen geschiedenis is. Kusters zelf haalt het beeld aan van de Rhenniusmachine uit een sciencefictionboek. Wie daarin gaat, komt er gespiegeld weer uit en neemt gespiegeld waar. ‘Volgens de buitenwereld is de waanzinnige veranderd, terwijl volgens de waanzinnige juist de buitenwereld is veranderd.’ 
 
Kusters wil het perspectief van de waanzinnige koesteren omdat het door en door filosofisch is: ‘In de waanzin ben je eigenlijk op een ongecontroleerde, associatieve, wilde manier bezig om de meest fundamentele vragen van het bestaan op te lossen.’ Indrukwekkend is hoe hij gedegen filosofisch onderzoek naar de waanzin mengt met zijn eigen en andermans verslagen van psychotische ervaringen. Dat maakt zijn boek een verbeterde Rhenniusmachine, waarin buitenwereld en waanzin elkaar blijven complementeren. Een tweede Socratesbeker voor Kusters waard.