Home Wie wint de Socrates Wisselbeker?

Wie wint de Socrates Wisselbeker?

Door Maarten Meester op 28 maart 2012

Cover van 04-2012
04-2012 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit jaar neemt Coen Simon de beker mee naar het huis voor ‘het meest prikkelende filosofische boek’. Zo voorspelt Maarten Meester. Simon weet het best onze wereld ‘te laten zingen’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen


‘(gelukkig zijn er nog filosofen)’. Dat schrijven Johan Braeckman en Maarten Boudry in De ongelovige Thomas heeft een punt, nadat ze hebben geconstateerd dat de toegenomen specialisatie van de wetenschappen weliswaar ‘zorgt voor steeds betere en betrouwbaarder kennis, maar het globale overzicht alsmaar meer verloren [gaat]’. En inderdaad, ze zetten hun zelffelicitatie tussen haakjes. Daarmee illustreren ze het beeld dat uit de vijf voor de Socrates Wisselbeker genomineerde boeken naar voren komt: filosofen hebben in alle bescheidenheid enorme pretenties.
In alle bescheidenheid, want in al de vijf boeken is de wijsbegeerte dienend. Zo is ze maar een van de vele disciplines die Braeckman en Boudry inzetten om de lezer kritisch te leren denken, hun boek leunt met name zwaar op de psychologie. Ook in Denken over dichten van Theo de Boer en Peter Henk Steenhuis is de filosofie een hulpdiscipline, ditmaal om gedichten beter te leren begrijpen. Alicja Gescinska gaat nog verder en maakt er een zelfhulpdiscipline van. In De verovering van de vrijheid moet de wijsbegeerte haar helpen in het reine te komen met (de dood van) haar indolente vader en met de desillusie van de vrijheid: hoewel haar familie daarvoor vanuit Polen naar het Westen was gevlucht, viel die in de praktijk zwaar tegen. Bij En toen wisten we alles lijkt de bescheidenheid zo ver te gaan dat Coen Simon de filosofie inzet voor, getuige de ondertitel, ‘Een pleidooi voor oppervlakkigheid’. Daarmee pleit ze dus voor dat wat zij altijd als haar tegendeel heeft beschouwd.
 

Poëzie en filosofie

En dan toch die pretenties… Terwijl meer dan 1 miljoen mensen naar de paranormale soap Het zesde zintuig kijken, denken Braeckman en Boudry mensen een kritische houding te kunnen aanleren. Terwijl De Boer en Steenhuis stellen dat ‘poëzie en filosofie al eeuwenlang, ja, eigenlijk sinds Socrates twee overzijden zijn die elkaar leken te vermijden’, menen zij ‘de brug [te] bouwen die een ontmoeting tussen deze buren mogelijk maakt’. Terwijl Simon stelt dat ‘wat we nu weten, straks anders geweten kan en meestal zal worden’, komt hij met pertinente standpunten over onder veel meer dierenrechten, monarchie en euthanasie. Terwijl Gescinska zelf al aangeeft dat vrijheid inmiddels een ander woord lijkt te zijn voor luiheid, gemakzucht en consumentisme, wil zij haar terugveroveren. Jan Verplaetse is in Zonder vrije wil het meest ambitieus, maar dan in omgekeerde richting: hij wil mede op basis van de uitkomsten van de hersenwetenschappelijke revolutie afrekenen met de vrije wil.
Bij nader inzien blijken pretenties en bescheidenheid echter keerzijden van elkaar te zijn. Dat komt goed tot uiting in het door Steenhuis en De Boer besproken gedicht ‘Ich fürchte mich so vor der Menschen Wort’ van Rainer Maria Rilke. In vertaling:

Ik ben zo bang voor het woord van de mensen.
Zij spreken alles zo duidelijk uit:
En dit hier heet hond en dat daar heet huis;
en hier is begin en het einde is daar.

[…]

Ik wil blijven vermanen en weerstand bieden: Blijf ver.
De dingen zingen hoor ik zo graag.
Gij raakt hen aan: ze zijn star en stom.
Gij maakt mij alle dingen kapot.

Aan de ene kant de gij die alles zo duidelijk uitspreekt, aan de andere kant het ik dat de dingen wil horen zingen. Aan de ene kant de wetenschap, die de dingen verklaart en benoemt en daarmee ook star en dom maakt. Aan de andere kant het verlangen naar bezieling, naar zin, naar samenhang. De crux is nu de filosofie doordat zij in de loop der eeuwen steeds minder een harde wetenschap is geworden aan bescheidenheid heeft gewonnen. Illustratief is de al genoemde hersenwetenschappelijke revolutie. Waar filosofen eeuwenlang diepzinnig maar vruchteloos over de vrije wil hebben gespeculeerd, hebben neurowetenschappers in een paar decennia enorme stappen gezet door eens te gaan kijken wat er gebeurt in de diepste lagen van ons brein als we besluiten (denken te) nemen. Maar juist doordat ze zoveel terrein heeft verloren, zich bescheidener heeft moeten opstellen, heeft de filosofie meer bereik gekregen. Zij is steeds meer een niet-wetenschap, en kan daardoor steeds meer dingen steeds beter laten zingen.
 

Loch Ness

En dat doen de genomineerde boeken dan ook, al zouden Braeckman en Boudry dat waarschijnlijk liever niet horen. Zij scharen zich met hun afrekening met de pseudo-wetenschappen namelijk nadrukkelijk in het wetenschappelijke kamp. Dat De ongelovige Thomas heeft een punt toch gaat zingen, komt deels door het bekende verschijnsel van de fascinatie voor de tegenstander. In hun pogingen ermee af te rekenen, schrijven Braeckman en Boudry meeslepend over het monster van Loch Ness, psychoanalyse, complottheorieën, telepathie en noem maar op. Verder zingt het boek doordat het laat zien hoe makkelijk wij mensen ons laten misleiden. De evolutie heeft ons toegerust met het kenvermogen dat we nodig hebben om te overleven, en dat is iets anders dan de waarheid willen achterhalen. Jammer is dat Braeckman en Boudry daar zelf te weinig de consequenties uit trekken en niet net zo kritisch naar de wetenschap kijken als naar de pseudo-wetenschap – als dat strikte onderscheid al houdbaar is.
Ook Gescinska heeft een mooi boek geschreven. Maar onduidelijk blijft hoe je de vrijheid nu moet veroveren, doordat zij haar verhaal vertelt vanuit de deceptie van de vlucht naar het ‘vrije’ Westen en het zaraz, het Pools manjana, van haar luie vader, die zo zijn hele leven voor zich uitschoof.
Denken over dichten zou zeker de Socrates Wisselbeker verdiend hebben als De Boer het zelf had geschreven. De altijd scherpe en heldere filosoof weet vanuit zijn grote kennis de besproken gedichten te laten zingen. Steenhuis interviewt hem voorbeeldig, maar daar zit meteen het manco. De prijs voor ‘het meest urgente, oorspronkelijke en prikkelende Nederlandstalige filosofieboek van het voorgaande jaar’ mag niet naar een bundeling van al eerder gepubliceerde interviews gaan.

Blijven over Verplaetses Zonder vrije wil en Simons En toen wisten we alles. Beide boeken zijn urgent. Het eerste doordat het zoals gezegd radicaal de conclusies trekt uit de recente successen van de hersenwetenschappen. Het tweede juist doordat het een alternatief probeert te zoeken voor onze nog altijd toenemende horigheid aan de wetenschap: ‘voor we ergens een mening over hebben, bestaat er al een statistiek van en is er vast een professor voor. Dat maakt een eigen mening schijnbaar futiel. Want wie zit er te wachten op een ondeskundige mening als er ook deskundige meningen in omloop zijn?’
Beide boeken zijn ook oorspronkelijk. We moeten af van het denken in termen van schuld en boete, van verantwoordelijkheid, stelt Verplaetse. Vervolgens schetst hij hoe een wereld zonder verantwoordelijkheid eruit zou zien, maatschappelijk en privé. Wat te doen bijvoorbeeld als je onnodig een week hebt loopt piekeren over de vraag hoe een vriend te helpen, nadat die je om raad heeft gevraagd? Op het moment dat je hem belde met de oplossing, bleek je vriend al zelf iets te hebben bedacht, zonder jou daarvan te verwittigen. Hem verwijten maken mag niet meer: je vriend heeft niet uit vrije wil gehandeld. ‘Je kunt je wel afvragen hoe je zijn causaal netwerk zo kunt beïnvloeden dat hij je in de toekomst wel een seintje geeft.’ Dit voorbeeld maakt meteen duidelijk hoe prikkelend Verplaetses boek is, al zal het vooral velen prikkelen tot tegenspraak.
Hetzelfde geldt voor En toen wisten we alles. Simon is oorspronkelijk in zijn pogingen om op een niet-wetenschappelijke manier recht te doen aan de alledaagse ervaringen. En juist doordat ons wereldbeeld zo door en door wetenschappelijk is, kost het vaak veel moeite om met hem mee te gaan. Alleen al doordat Simon zelf niet zonder wetenschap blijkt te kunnen. In zijn verzet tegen dierenrechten schrijft hij bijvoorbeeld opeens de volgende zin: ‘Recent wetenschappelijk onderzoek (Animal Cognition, 17 januari 2008) geeft overtuigend bewijs voor de hypothese dat blaffen een vruchteloze poging van honden is om met mensen te praten.’
Zo eindigen er twee boeken tegelijk aan de finish. Welk er moet winnen? Laten we – de zing-factor indachtig – de stijl het laatste woord geven. Dan gaat de Socrates Wisselbeker naar En toen wisten we alles. Waar Verplaetse voor een filosoof bijzonder goed schrijft, maakt Simon op bijna elke pagina duidelijk dat hij ooit nog eens de P.C. Hooft-prijs gaat winnen.