De Amerikaanse cognitiewetenschapper Marvin Minsky, een van de pioniers van de artificiële intelligentie, bouwde in de jaren tachtig een computer met een hand die kon bewegen. De computerkunde stond nog in de kinderschoenen, maar Minsky’s hand liet zien dat er revoluties op komst waren. Ook de menselijke geest zou met de computer kunnen fuseren, stelde de Amerikaanse denker Daniel Dennett een paar jaar later. Op termijn zouden we onze geest kunnen uploaden op een computer. Het klonk als een onmogelijkheid, want kunnen computers überhaupt wel denken? Dennett dacht van wel. Marvin Minsky dacht van niet, maar zag dat niet als een belemmering voor een fusie: ‘Natuurlijk kan geen computer concrete dingen – zelfs geen getal – werkelijk begrijpen als hij dat op een specifieke wijze moet doen. Maar dat kan een kind of een filosoof ook niet.’ Computers kunnen niet denken, maar mensen zijn er eigenlijk ook niet zo goed in. Dat gaat dus prima samen.
Sinds deze eerste schermutselingen is het debat over de brein-computerfusie niet meer verstomd. De techniek heeft ook niet stilgestaan. De eerste brein-computerinterfaces zijn inmiddels een feit. Enkele gehandicapten kunnen hun rolstoel of hun exoskelet aansturen met bepaalde gedachten. Ze zijn met slechts een paar hersencellen gekoppeld aan een computer. Het Amerikaanse leger is al een flinke stap verder. Het maakte enkele weken geleden bekend dat het erin is geslaagd om een miljoen hersencellen van een mens te koppelen aan een computer. Klaarblijkelijk wil men de ledematen, die als een vertragende factor worden gezien, uit het oorlogsspel halen. Als het brein het kanon of het vliegtuig direct kan aansturen, dan levert dat een tactisch voordeel op.
De vermenging van mens en techniek is al eeuwen gaande, stelt de Amerikaanse filosofe Donna Haraway in A Manifesto for Cyborgs. Mensen hebben al lang prothesen: kunsttanden, gehoorapparaten, lenzen, pacemakers. We hebben al keramieken gewrichten in onze dijen, dus waarom niet ook een siliconenbrein in onze hersenen? Er wordt hooguit een nieuwe dimensie aan ons cyborgbestaan toegevoegd. En of je nou een medicijn of een nanorobot injecteert, dat maakt ook niet veel uit.
Nieuw of niet, feit is dat alles – mens, dier, machine – op dit moment door elkaar wordt gemixt. We worden animachines. Met hartkleppen van varkens, brein-computerinterfaces, genstukken van planten en dieren, en met nanomedicijnen. Volgens de Rotterdamse filosoof Jos de Mul krijgen we door de directe koppeling van het brein aan het web op termijn een zwermgeest. Niet alleen de grenzen tussen levende wezens onderling en de dode materie anderzijds, maar ook die tussen individu en groep zullen vervagen.
Oncomuis
We sleutelen nu nog vooral aan dieren en planten. Ook dat is niets nieuws, zeggen de techniekfilosofen. De stallen, kassen en huizen staan vol met de resultaten van onze foktechnieken. Het vormingswerk wordt nu alleen met andere middelen voortgezet: met computers en (epi)genetica. We kennen al designdieren als de superzalm, de dubbel zo lang levende muis, het fluorescerende konijn, de oncomuis met menselijke tumoren, de gemodificeerde tetravis met nieuwe kleuren, de lijger (een kruising van een leeuw en een tijger) en de scheit (een kruising van een schaap en een geit).
Het vreemde is dat deze nieuwe dieren niet een gevolg zijn van een doelgericht plan. Niemand heeft de lijger bijvoorbeeld echt gewild. Maar hij was mogelijk. Net als die anderskleurige tetravis. Zo zou het ook met mensen kunnen gaan: niemand die per se om een nieuw menstype vraagt, maar ja, als het mogelijk is om een beetje te sleutelen, waarom zouden we dat dan niet doen?
Met de nieuwste crispr-cas-techniek kun je tekstverwerken met aminozuren. Een mix van menselijk en dierlijk DNA of zelfs anorganisch DNA is zo gemaakt. Een paar jaar geleden kondigden wetenschappers met trots aan dat het hun was gelukt om een op de tekentafel bedacht DNA in een gistcel te plaatsen. De cel bleek zich te reproduceren. Intussen proberen Groningse wetenschappers het menselijk DNA opnieuw vorm te geven, dit keer met zwaardere aminozuren, zodat we minder gevoelig worden voor kosmische straling en dus minder snel kanker krijgen.
Veel gesleutel is nog wettelijk verboden, maar het lijkt een kwestie van tijd voordat wetenschappers de genen van de mens daadwerkelijk gaan verbeteren. Natuurlijk zijn er wat tegensputterende ethici, maar de roep om bepaalde ziekten uit te schakelen is sterk. Als je bepaalde erfelijke kankersoorten eenvoudig kunt voorkomen door de genen van een embryo te verbeteren, waarom zou je dat dan niet doen? Waarom zouden we ons neerleggen bij dit ‘geboortefatalisme’, vraagt Peter Sloterdijk zich af in zijn Regels voor het mensenpark.
Plofkip
De wens om gebreken weg te werken lijkt daarmee de motor achter de soortvervaging te worden. We willen bepaalde ziekmakende eigenschappen niet langer, en dus grijpen we naar betere genen en naar nieuwe technieken. Daarbij hebben we geen utopisch beeld van de nieuwe mens voor ogen. Wat de ontwikkeling drijft is ongemakseradicatie. Het verlangen om vlekjes weg te werken zal ons doen opgaan in een mix van mens, nieuwe techniek, op maat gemaakte genen en van dieren of planten afkomstige onderdelen. Niemand droomt van een nieuwe mens, maar ja, als de mogelijkheden er zijn, als je wat ziektes kunt uitknocken, als je iets sneller, handiger en intelligenter kunt worden, wie kan daar dan tegen zijn? Welke ouder gaat zijn toekomstige kinderen een betere gezondheid onthouden? Welke regering zal vasthouden aan gebrekkige soldaten?
In kleine stapjes zullen we de ongemakken van het lichaam wegwerken. Dat hebben we bij de kip al gedaan. Talloze wetenschappers hebben met ouderwetse foktechnieken aan het diertje gesleuteld om het sneller te laten groeien en minder agressief te maken. Opmerkelijk genoeg heeft niemand zich vooraf afgevraagd of het eindproduct, de plofkip, wel zo geslaagd zou zijn. Nu het dier van ellende door zijn poten blijkt te zakken, fokt men het op verzoek van Jumbo weer een klein stapje terug, zodat het iets minder snel groeit. Om vervolgens verbaasd te constateren dat deze opnieuw verbeterde kip nu continu honger heeft. O ja, het eindproduct beoordelen: weer vergeten…
Het is een sign of the times. We sleutelen vrolijk zonder het uiteindelijke resultaat te visualiseren. Bij een Ikea-kast krijg je nog een tekening van het gewenste eindproduct, maar bij de nieuwe wezens die we nu maken, is die afwezig. Onderdelen van de ene soort worden in de andere geplaatst, in een bricolageproces zonder handleiding. Wie vraagt zich überhaupt af wat het eindproduct van deze ontwikkeling zou moeten zijn? Hebben we het er met elkaar over? Nauwelijks.
Juist omdat er geen bouwtekening is, dreigt Verschlimmbesserung. Het fraaie Duitse woord laat zich vertalen als ‘verslechtbetering’: kleine aanpassingen lijken op zich goed, maar blijken tezamen toch een verslechtering te zijn. Voor dit risico hebben we weinig aandacht. De focus bij de soortvervaging – het mixen van mens, dier, plant en techniek – ligt op het wegwerken van gebreken, en deze focus is eenzijdig. We worden voortgedreven door een kortetermijnverlangen om pijn, stress, ziekte en ander ongemak weg te werken. Uit afkeer van ons gebrekkige bestaan haasten we ons een toekomst in waarover we vooraf nauwelijks hebben nagedacht. Met de blik op het gebrek dat verleden tijd moet worden, worden we zo achteruit de toekomst in geblazen.
Ik wil niet somberen. Het sleutelen aan de mens heeft heus voordelen, mits we maar voorzichtig zijn. Als we rustig aan doen, goede toekomstplannen maken en de gevolgen van onze daden eerst maar eens goed in overweging nemen, kunnen we op termijn (laten we eerst nog wat onderzoek doen) best wel stappen zetten. Maar we moeten oppassen voor Verschlimmbesserung.
Vlakgeest
Wie denkt aan technologische innovatie van de mens, ziet wellicht een wezen voor zich dat slimmer, sneller, duurzamer en handiger is. We denken bij wijze van spreken dat ons zweet, net als de bloem van de nieuwe hyacint overigens, door het plaatsen van wat plantengenen naar rozen ruikt. Ongetwijfeld is dit een scenario. Maar het is ook mogelijk dat we onszelf gaan afvlakken. In onze zoektocht naar een gebrekloos leven is de verleiding groot om bepaalde gevoeligheden en belangen van het lichaam af te zwakken om onszelf wat minder sensitief te maken voor pijn en stress.
Dat deze verleiding groot is blijkt uit het feit dat ongeveer een miljoen mensen in Nederland antidepressiva slikken. Zij verkiezen de afvlakking boven het gebrek. Er is niets tegen antidepressiva, maar als een miljoen mensen ze slikken, dan is er iets structureels aan de hand. Klaarblijkelijk verdragen we de intensiteit van het voelen en lijden niet meer. Als we niet oppassen, gaat dit gegeven invloed uitoefen op de manier waarop we ons lichaam hervormen. Paul Virilio, de Franse filosoof van de snelheid, voorspelt zelfs dat wij ons oude lichaam uiteindelijk definitief zullen verlaten: ‘Het is moeilijk om je een maatschappij voor te stellen die het lichaam zal ontkennen, zoals eerder de ziel is ontkend, en toch is dat de maatschappij waarnaar wij nu op weg zijn.’
Gaan we de gevoeligheden van ons lichamelijke bestaan verminderen? Krijgen we naast de vlaktax ook een ‘vlakgeest’, waarmee we de intensiteit van het voelen en ervaren afzwakken en voor iedereen draagbaar maken? Mogelijk. Bij dieren wordt de Aufhebung der Werten al uitgetest, en doorgaans zijn ontwikkelingen in de stal een goede indicatie van wat de mens te wachten staat. Wetenschappers proberen met name varkens minder gevoelig te maken voor stress, pijn en mogelijk ook voor genot, zodat ze makkelijker in groten getale in een stal kunnen worden gehouden. Ze stellen voor om bepaalde hersendelen uit te zetten en stressgenen weg te werken.
Pilletje
Zo staan we, aan de vooravond van onze animachinale revolutie, voor een fundamentele keuze: of we passen dieren en mensen zo aan dat ze minder belang gaan hechten aan hun belangen, of we gaan hun belangen serieus nemen. Ik ben voorstander van het laatste. Het gaat tegen ons belang in om onze belangen af te zwakken. Belangen zijn nu eenmaal van belang. Ze zorgen ervoor dat we waarde hechten aan het leven, dat iets ertoe doet, dat we iets willen, dat we een drive hebben. Af en toe een pilletje om tot rust te komen, oké, maar een permanente gevoelsverzwakking – nee, dat niet.
Het is tijd voor een fundamenteel debat over de gewenste koers. We hebben scenario’s nodig en moeten betere antwoorden hebben dan ‘Nou, we zien wel’. Als we Verslimmbesserung en nieuwe vlakheid willen voorkomen, dan is de eerste stap om belangen helder te benoemen en te beschrijven, zodat we weten wat we dreigen op te geven. De tweede stap is om belangen gerepresenteerd te krijgen in de politiek. Pas daarna kunnen we spreken over de introductie van nieuwe eigenschappen.
We hebben een nieuwe Linnaeus nodig die het gehele dierenrijk gaat indelen op basis van belangen, zodat politici en techneuten kunnen opzoeken welke belangen bij welk levend wezen in het geding zijn. Daarnaast moeten we deze belangen een stem geven in de politiek. In een beschaafde democratie horen immers alle belangen gewogen te worden. Dat gebeurt nu niet. Toekomstige generaties – hopelijk nog dragers van sterke belangen – hebben simpelweg geen volksvertegenwoordigers. In het geval van de dieren en planten is de situatie nog schrijnender. Hun belangen worden sowieso niet fair meegewogen. Wie over de belangen van andersgekleurden heen walst krijgt te horen dat dit racisme is, wie vrouwen discrimineert krijgt het verwijt van seksisme, maar wie dieren of planten achterstelt wordt maar zelden voor ‘soortist’ uitgemaakt. Het negeren van de belangen van iemand die toevallig tot de verkeerde dier- of plantensoort behoort, is echter ook een vorm van ontoelaatbare uitsluiting op basis van een irrelevante eigenschap. Als we willen voorkomen dat levende wezens tot zombies worden gemaakt, zullen we hun belangen ook in de politiek zichtbaar moeten maken.
Hoe je de stemmen van de dieren, toekomstige mensen en straks wellicht ook van robots en andere wezens in de politiek meeweegt, is een punt ter discussie. Ik heb ooit voorgesteld om dieren en toekomstige generaties een permanente vertegenwoordiging in onze belangrijkste politieke organen te geven. Wat mij betreft zijn robots ook welkom als ze ooit belangen krijgen. Alle dragers van belangen horen immers een stem te krijgen.
Ik geef toe dat dit voorstel niet zonder haken en ogen is, want wat is een ‘drager van belangen’ precies, wie vertrouwen wij hun representatie toe, en hoe wegen we al die belangen? Maar één ding lijkt zeker: als we in onze politieke organen niet principieel opkomen voor de bescherming van álle belangen, dan begaan we niet alleen een onrecht, maar lopen we ook het risico dat wijzelf, net als de kip eerder, tot een belangzwak plofdier worden verslechtbeterd.
Meer lezen over technologie? Bestel nu de speciale uitgave Technologie. De kunstmatige natuur van de mens.